4.2 Bacteriën, virussen en schimmels

Evolutie
Basisstof 2
Bacteriën, virussen en schimmels
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Evolutie
Basisstof 2
Bacteriën, virussen en schimmels

Slide 1 - Slide

Celkern
Endoplasmatisch reticulum
Ribosoom
Mitochondrium
Celmembraan
Golgisysteem

Slide 2 - Drag question

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

SCHIMMELS
BACTERIËN
Celwand
Celkern
Geen celwand
Prokaryoot
Eukaryoot
Geen celkern

Slide 12 - Drag question

Vul de tekst aan met de juiste woorden.
Een schimmelcel herken je aan de volgende kenmerken:

- Wel:
- Wel:
- Geen:

Een schimmel bestaat uit: 

Schimmeldraden
Celkern
Celwand
Bladgroenkorrels

Slide 13 - Drag question

Schimmel
Celkenmerken
Schimmels hebben een celkern
Ze hebben ook een celwand
Ze hebben geen bladgroenkorrels
Ze zijn heterotroof.
Ze zijn belangrijk voor de afbraak van organische stoffen in de natuur.

Slide 14 - Slide

Voortplanting bij schimmels
Gisten planten zicht voort door knopvorming.

 

Meercellige schimmels maken sporen


Eenvoudige schimmels maken sporen op de uiteinden van 
shimmeldraden (hyfen), die omhoog steken vanuit het voedsel.

Complexere schimmels maken ook een voortplantingsstructuur 
waar de sporen in zitten, de paddenstoel.


Slide 15 - Slide

Nuttige schimmels


Speciale soorten schimmels spelen een rol bij het maken van voedingsmiddelen.

Champignons en cantharellen zijn schimmels die we kunnen eten.
Schimmelkaas
1
Gist is een eencellige schimmel.
Gebruikt voor het rijzen van deeg
2
Schimmel speelt een rol bij maken van bier / wijn
3
cantharellen en champignons
4

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Ontdekking penicilline
Alexander Flemings ontdekking van penicilline is één voorbeeld van een toevallige ontdekking.

Die vond in 1928 plaats toen hij een petrischaaltje met bacteriën en een beetje schimmel op zijn laboratoriumtafel liet staan terwijl hij twee weken met vakantie ging. 

Hij kwam thuis en zag dat dáár waar de schimmel zat, de bacteriën dood waren. De schimmel (de penseelschimmel / Penicillinium)  gaf een stofje af dat de bacteriën doodde.  
Flemming gaf dat stofje de naam penicilinne. 

Hij had een antibioticum ontdekt!
In de vorige eeuw stierven veel mensen doordat ze ontstekingen hadden die door bacteriën veroorzaakt werden. 
Doordat Fleming de penicilline ontdekte, kunnen nu veel ziekten die door bacteriën worden veroorzaakt, worden genezen

Slide 18 - Slide

Wordt een bacterie of een schimmel gebruikt bij de bereiding van het voedingsmiddel?
Bacterie
Schimmel

Slide 19 - Drag question

Aan de slag
Lees: B2 (blz 242)
Maak: opdracht 14 tm 25

Slide 20 - Slide

Wat is het belangrijkste verschil tussen een prokaryotische cel en een eukaryotische cel?
A
Celwand
B
Celkern
C
Voortplanting
D
Grootte

Slide 21 - Quiz

Welke celorganellen zijn uitsluitend aanwezig in eukaryotische cellen?
A
Ribosomen
B
Cytoplasma
C
Mitochondriën
D
Celmembranen

Slide 22 - Quiz

Welke uitspraak over virussen is correct?
A
Eigen stofwisseling
B
Hebben celkern
C
Gastheer nodig voor reproductie
D
Bevatten DNA en RNA

Slide 23 - Quiz

Wat wordt bedoeld met genetische modificatie?
A
Natuurlijke selectie van eigenschappen
B
Het kruisen van verschillende soorten
C
Aanpassing van het DNA van een organisme
D
Veranderen van omgevingsfactoren

Slide 24 - Quiz

Hoe planten de meeste bacteriën zich voort?
A
Sporenvorming
B
Meiose
C
Deling
D
Seksuele voortplanting

Slide 25 - Quiz

Wat was het organisme dat Alexander Fleming gebruikte om penicilline te ontdekken?
A
E. coli
B
S. aureus
C
Saccharomyces cerevisiae
D
Penicillium

Slide 26 - Quiz