This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Examen Frans - reflectie
- Wat ging goed?
- Op welk onderdeel heb ik goed gescoord?
- Wat ging niet goed?
- Heb ik voldoende gestudeerd?
- Heb ik op de juiste manier gestudeerd?
- Hoe pak ik het in juni aan?
...
Slide 1 - Slide
Ik vond het examen Frans...
Moeilijker dan verwacht
Zoals verwacht
Makkelijker dan verwacht
Slide 2 - Poll
Mijn resultaat voor Frans was...
Hoger dan ik had verwacht.
Zoals ik had verwacht.
Lager dan ik had verwacht.
Veel lager dan ik had verwacht.
Slide 3 - Poll
Ik heb alleen de dag voor het examen gestudeerd.
Ja.
Nee, ik heb ook voordien al gestudeerd
Slide 4 - Poll
De dag voor het examen heb ik...
Minder dan 1 uur gestudeerd.
1 uur gestudeerd.
2 uur gestudeerd.
3 uur of meer gestudeerd.
Slide 5 - Poll
Slide 6 - Slide
Ik heb de woordenlijst gelezen.
JA
NEE
Slide 7 - Poll
Ik heb alle woorden 1x overgeschreven.
JA
NEE
Slide 8 - Poll
Ik heb mijn voorbereiding in mijn atomaschrift gamaakt.
JA
NEE
Slide 9 - Poll
Ik heb alle woorden meerdere keren overgeschreven. Woorden die ik moeilijk vond, heb ik opnieuw genoteerd. Ik kon de woordenlijst perfect opdelen in "makkelijk voor mij" of "moeilijk voor mij".
JA
NEE
Slide 10 - Poll
Ik heb alle sets op Quizlet ingeoefend. Ik heb LEREN volledig afgewerkt. Ik heb bij KAARTEN geluisterd naar de uitspraak van de woorden.
JA
NEE
Slide 11 - Poll
Ik heb oefeningen in mijn cursus afgedekt en opnieuw proberen maken.
JA
NEE
Slide 12 - Poll
Ik heb de voorbereidende oefeningen op Diddit gemaakt.
JA
NEE
MINDER DAN DE HELFT
MEER DAN DE HELFT
Slide 13 - Poll
Wat deed je wanneer je (veel) fouten maakte op Diddit of in je cursus?
Slide 14 - Open question
Nu je weet hoe het examen Frans eruit ziet, zou je dan iets anders hebben gedaan? Zo ja, wat dan?
Slide 15 - Open question
À
AUX
AU
EN
des villes
les pays en pluriel
les pays féminins
les pays masculins
Slide 16 - Drag question
Hoe herken je een vrouwelijk land?
A
eindigt op -S
B
eindigt op -E
C
eindigt op -ES
D
eindigt op -X
Slide 17 - Quiz
On passe un week-end chez ma tante ___ Kabul.
A
EN
B
AUX
C
AU
D
À
Slide 18 - Quiz
___ Belgique, on aime les frites.
A
EN
B
AUX
C
AU
D
À
Slide 19 - Quiz
Marc est allé ___ États-Unis?
A
EN
B
AUX
C
AU
D
À
Slide 20 - Quiz
Tu es déjà allé ___ Portugal?
A
EN
B
AUX
C
AU
D
À
Slide 21 - Quiz
J'habite ___ Syrie.
A
EN
B
AUX
C
AU
D
À
Slide 22 - Quiz
Les articles définis et indéfinis
LE LA LES
UN UNE DES
bepaald / définis
"DE, HET"
onbepaald / indéfinis
"EEN" of geen vertaling
Slide 23 - Drag question
ÊTRE ZIJN
ILS/ELLES
VOUS
NOUS
TU
JE
SONT
ÊTES
IL
ELLE
SOMMES
ES
EST
SUIS
Slide 24 - Drag question
AVOIR HEBBEN
ILS/ELLES
VOUS
NOUS
TU
J'
ONT
AVEZ
IL
ELLE
AVONS
AS
A
AI
Slide 25 - Drag question
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Verbes en -ER
ILS/ELLES
VOUS
NOUS
TU
JE
jouENT
jouEZ
IL
ELLE
jouONS
jouES
jouE
jouE
Slide 28 - Drag question
Welke woorden gebruik je om een zin negatief/ontkennend te maken?
Slide 29 - Open question
Tu joues au basket? - Oui, je...
A
joues
au basket
B
ne joue pas
au basket.
C
ne joues pas
au basket.
D
joue
au basket.
Slide 30 - Quiz
Elle visite sa grand-mère? - Non, elle...
A
visites
sa grand-mère.
B
ne visite pas
sa grand-mère.
C
ne visitons pas
sa grand-mère.
D
visitent
sa grand-mère.
Slide 31 - Quiz
Ils mangent au restaurant? - Oui, ils...
A
mangez
au restaurant.
B
ne manges pas
au restaurant.
C
ne mangent pas
au restaurant.
D
mangent
au restaurant.
Slide 32 - Quiz
Vous écoutez de la musique rock? - Non, nous...
A
écoutons
de la musique rock.
B
écoute
de la musique rock.
C
n'écoutons pas
de la musique rock.
D
n'écoute pas
de la musique rock.
Slide 33 - Quiz
Wat ga jij anders doen in juni? Welke afspraak maak je met jezelf?