oefentoets hoofdstuk 9 bloed basis

oefentoets 
9.1 Bloed
9.2 Bloed stroomt
9.3 Het hart stroomt

Oefen deze toets zovaak als je wilt.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

oefentoets 
9.1 Bloed
9.2 Bloed stroomt
9.3 Het hart stroomt

Oefen deze toets zovaak als je wilt.

Slide 1 - Slide

in welk bloedvat zit zuurstofrijk bloed
A
in alle aders
B
in alle slagaders
C
in aders van de kleine bloedsomloop
D
in slagaders van de kleine bloedsomloop

Slide 2 - Quiz

de hartkamers trekken samen: welke twee bloedvaten worden gevuld met bloed
A
de aorta en de longslagader
B
de holle ader en de longslagader
C
de aorta en de longader
D
de holle ader en de longader

Slide 3 - Quiz

de boezems trekken samen, staan de hartkleppen open of dicht
A
beide staan open
B
de rechterkleppen zijn open
C
beide zijn dicht
D
de linkerkleppen zijn open

Slide 4 - Quiz

REIZIGERSPROBLEMEN

Trombose is het afsluiten van bloedvaten door bloedstolsels.
Tijdens lange vlieg- en busreizen is door het langdurig zitten de doorstroming van het bloed, vooral in de benen, minder goed.

Welke bloeddeeltjes spelen een rol bij de vorming van bloedstolsels?

A
de bloedplaatjes
B
de rode bloedcellen
C
de witte bloedcellen

Slide 5 - Quiz

In de afbeelding is een reiziger weergegeven en een deel van zijn been.
In het been zijn enkele bloedvaten getekend.
Het bloed in deze bloedvaten stroomt van de voet naar het bovenbeen.
Is bloedvat P een ader of een slagader?

A
ader
B
slagader
C
het kan beide zijn
D
geen van beide

Slide 6 - Quiz

Waar in het lichaam worden rode bloedcellen gemaakt?
A
in de lever
B
in de nieren
C
in het beenmerg
D
in het bloedplasma

Slide 7 - Quiz

Witte bloedcellen kunnen zich door de wand van een bloedvat bewegen. Rode bloedcellen kunnen dit niet. Waarom kunnen witte bloedcellen dit wel?
A
Witte bloedcellen zijn kleiner
B
Witte bloedcellen hebben geen vaste vorm
C
Witte bloedcellen hebben geen celkern
D
Witte bloedcellen zorgen voor stolling

Slide 8 - Quiz

Wat is de taak van
Rode bloedcellen
A
vervoeren zuurstof
B
zorgen voor stolling
C
bevatten fibrogeen
D
bestrijden ziekteverwekkers

Slide 9 - Quiz

Waar worden rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes gemaakt?
A
In het hart
B
In het rode beenmerg
C
In de lever
D
in het beenmerg en het hart

Slide 10 - Quiz

bloedcellen worden gemaakt in
in rood beenmerg
in platte beenderen zoals:

Slide 11 - Drag question

Welke taak hoort bij welke stof?
de bloeddruk is heel laag, en bloed gaat via deze bloedvaten naar het hart toe.
dikke wanden, en het bloed gaat vanaf het hart door dit soort bloedvaten naar organen toe
dunne bloedvaten, hier gaan stoffen van het bloed naar cellen en andersom
ader
slagader
haarvat

Slide 12 - Drag question

Wat gebeurd er in je lichaam bij inspanning
sneller
langzamer
hoger
lager
Het kloppen van je hart
De snelheid van je ademhaling
hoeveelheid glucose in je bloed
hoeveelheid warmte in je lichaam

Slide 13 - Drag question

Iemand met bloedarmoede heeft te weinig...
A
witte bloedcellen in zijn bloed
B
bloedplaatjes in zijn bloed
C
rode bloedcellen in zijn bloed
D
Bloed

Slide 14 - Quiz

                                   is de stof in sigaretten die ervoor zorgt dat mensen verslaafd raken aan roken. 

                                   in tabaksrook beschadigt de binnenkant van de luchtwegen. 

Als je                                     inademt, wordt het opgenomen in je bloed. Daardoor is er in het bloed minder plaats voor zuurstof. 
Koolstofmonoxide
Nicotine
Teer

Slide 15 - Drag question

Wat is de kleine bloedsomloop?
A
hart - alle organen - hart
B
hart - hersenen- hart
C
hart - longen - hart
D
hart- hersenen en longen- hart

Slide 16 - Quiz

In de kleine bloedsomloop wordt...
A
zuurstof en voedingstoffen (onder andere glucose) afgegeven aan de cellen
B
zuurstof opgenomen in het bloed en koolstofdioxide afgegeven aan de lucht
C
voedingsstoffen opgenomen
D
koolstofdioxide opgenomen

Slide 17 - Quiz

Hoe loopt de grote bloedsomloop?
A
hart, longen, hart
B
hart, lichaam, hart
C
lichaam, hart
D
longen, hart

Slide 18 - Quiz

Het doel van de grote bloedsomloop is ...
A
koolstofdioxide afgeven aan de cellen en zuurstof op nemen
B
koolstofdioxide opnemen uit de cellen en zuurstof afgeven

Slide 19 - Quiz

In gal bevindt zich bilirubine, een afvalstof die ontstaat bij het afbreken van rode
bloedcellen in de lever. Als de grote galbuis afgesloten is, wordt bilirubine met het bloed uit de lever afgevoerd en komt onder andere onder de huid terecht. De huid krijgt dan een gele kleur. Dit wordt geelzucht genoemd.
Bloed met bilirubine wordt door de leveraders afgevoerd uit de lever.
In welk bloedvat komt het bloed uit de leveraders dan als eerste terecht?

A
in de aorta
B
in de bovenste holle ader
C
in de onderste holle ader

Slide 20 - Quiz

Bij iemand met geelzucht wordt bilirubine door de nieren uitgescheiden. De urine is dan donkerbruin van kleur.
Op weg naar de nieren komt het bloed minstens tweemaal door het hart.
In welke volgorde passeert het bloed dan de delen van het hart?
A
linkerboezem – linkerkamer – rechterboezem – rechterkamer
B
linkerboezem – rechterboezem – linkerkamer – rechterkamer
C
rechterboezem – rechterkamer – linkerboezem – linkerkamer
D
rechterboezem – linkerboezem – rechterkamer – linkerkamer

Slide 21 - Quiz

Welke letter geeft de lever aan?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 22 - Quiz

Eén van de stoffen die door het bloed uit de lever worden afgevoerd, is ureum. Ureum is een afvalstof die ontstaat als de lever eiwitten afbreekt.
Door welk orgaan of door welke organen wordt ureum uitgescheiden?

A
Door de endeldarm
B
Door de galblaas
C
Door de lever
D
Door de nieren

Slide 23 - Quiz

Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine. Stroomt
het bloed dan door de kleine bloedsomloop? En stroomt het bloed dan door de grote bloedsomloop?
A
Alleen door de kleine bloedsomloop
B
Alleen door de grote bloedsomloop
C
Zowel door de kleine als de grote bloedsomloop

Slide 24 - Quiz

In de spieren is een voorraad brandstof opgeslagen, die bij inspanning kan worden gebruikt.
In welke vorm is brandstof in spieren opgeslagen?

A
in de vorm van glucose
B
in de vorm van glycogeen
C
in de vorm van zetmeel

Slide 25 - Quiz

Welke letter in de afbeelding geeft de organen aan waarvan de bloedtoevoer in percentages het meest afneemt bij inspanning?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 26 - Quiz

Wat bevindt zich op plaats P?
A
bloed
B
lymfe
C
weefselvloeistof

Slide 27 - Quiz

De bouw van het bloedvatenstelsel van de hond komt overeen met dat van de mens.
Enkele bloedvaten van de hond zijn:
− aorta
− leverader
− onderste holle ader
Welke twee van deze bloedvaten bevinden zich gedeeltelijk in de borstholte en gedeeltelijk in de buikholte?
A
de aorta en de leverader
B
de aorta en de onderste holle ader
C
de leverader en de onderste holle ader

Slide 28 - Quiz

De afbeelding in het kader stelt een wondernet voor in de kop van een schaap.
Drie plaatsen in de bloedvaten van dit wondernet worden met de letters P, Q en R aangegeven. De samenstelling van het bloed op deze plaatsen wordt met elkaar vergeleken.
Welke letter geeft de plaats aan waar de hoeveelheid glucose in het bloed het laagst is?
A
P
B
Q
C
R

Slide 29 - Quiz