This lesson contains 22 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
2.19 Tekstvorm instructie
een instructie is een uiteenzettende tekst
Slide 1 - Slide
Aan het eind van de les kan je:
Een instructie schrijven voor verschillende soorten publiek
Verwijswoorden goed toepassen bij het schrijven
Slide 2 - Slide
Voorbeeld
Er gaat een verhaal over een oudere mevrouw in Amerika die een paar jaar geleden thuis kwam van een rondje met haar hondje. Het beestje was helemaal natgeregend en stond te rillen op de deurmat. De vrouw kreeg medelijden met haar poedeltje, en besloot hem op te warmen in de … magnetron. Hoe het beestje eruit zag na de ‘ping’ weten we niet, maar het arme dier heeft het niet overleefd.
Zielig… einde verhaal? Nee. Want het was in Amerika. En dus besloot de mevrouw een proces aan te spannen tegen de fabrikant van de magnetron. Waarom? In de gebruiksaanwijzing stond niet dat je geen levende dieren in het apparaat mag stoppen. Dus het was haar schuld helemaal niet, vond ze. Het is onbekend hoe het is afgelopen en we weten niet eens of het verhaal wel waar is.
Slide 3 - Slide
Het voorbeeld maakt wel duidelijk hoe belangrijk een goede gebruiksaanwijzing is. Van je magnetron. Van je iPhone. Van de Billy-boekenkast van de IKEA.
Er bestaan heel veel gebruiksaanwijzingen. Lees jij ze eigenlijk nog?
Ja
Nee
Slide 4 - Poll
Gebruiksaanwijzing maken
Een gebruiksaanwijzing is een instructie. Dat betekent dat je de teksten in stappen omschrijft:
Gebruik een titel;
Noem de stappen onder elkaar;
Gebruik korte, duidelijke zinnen;
Gebruik markeringen (streepjes, dots, nummers);
Gebruik signaalwoorden;
Gebruik in je werkwoorden de gebiedende wijs (Draai aan, plaats omhoog, zet overeind etc.).
Slide 5 - Slide
Opdracht 2 blz. 98
Aan het begin van het schooljaar heb je goede voornemens
Slide 6 - Slide
Installatie-instructies
Wat moeten we doen bij het eerste contact met jou?
Wat vind jij belangrijk?
Wat zijn -in het kort- jouw belangrijkste normen en waarden? (Bijvoorbeeld: aardig zijn tegen een ander, niet schelden)
Slide 7 - Slide
Afspraken en regels Schrijven
In deze paragraaf leer je van een aantal verwijswoorden geleerd hoe je ze moet gebruiken.
Slide 8 - Slide
regel voorbeeld
1 Bij woorden die zaken aanduiden en in het meervoud staan, gebruik je ze.
Heb jij mijn zwarte schoenen gezien?
Gisteren heb ik ze op het houten kastje gezet.
Slide 9 - Slide
2 Bij personen gebruik je zij en ze als het om een onderwerp gaat.
Hun gebruik je nooit als onderwerp.
Zij hebben de sleutel eindelijk in hun tas gevonden.
Slide 10 - Slide
3 Bij personen gebruik je hen of ze als het om een lijdend voorwerp gaat.
Ga je hen echt voor dat feest uitnodigen?
Slide 11 - Slide
4 Bij personen gebruik je hun als het om een meewerkend voorwerp gaat.
Je moet het hun niet vertellen.
Slide 12 - Slide
5 Om naar personen te verwijzen, gebruik je
aan wie, voor wie, met wie enzovoort.
De jongens aan wie ik een flesje cola heb
gegeven, zijn mijn vrienden.
Slide 13 - Slide
6 Om naar zaken te verwijzen, gebruik je
waaraan, waarvoor, waarmee enzovoort.
Het gebouw waaraan het billboard hangt, staat aan de rand van de stad.
Slide 14 - Slide
Veiligheidsinstructies
Wat moeten we zeker niet doen bij jou?
Wat zijn jouw ‘waarschuwingssignalen’?
Wanneer krijgen we een waarschuwingssignaal?
Wat gebeurt er dan als het misgaat? Wat zien we/horen we?
Slide 15 - Slide
Bijzondere functies
Waar ben jij goed in?
Hoe ben jij voor anderen waardevol?
Slide 16 - Slide
Beschrijving
Hoe kunnen mensen het beste met jou samenwerken?
In welke situaties ben jij op je best?
Slide 17 - Slide
Onderhoud
Hoe kunnen we zorgen dat jij een beetje goed blijft werken?
Hoe vaak heb je dat nodig?
Slide 18 - Slide
Wat te doen bij storingen?
Wat kun je zelf doen bij een storing?
Wie kent jou het beste?
Wat moeten we vooral níet doen?
Slide 19 - Slide
Technische gegevens
Wat is jouw achtergrond?
Wat moeten we nog meer weten?
Kunnen we je inruilen😉?
Slide 20 - Slide
Schrijf je instructie opdr 2 blz. 98
Klaar met je tekst? Maak dan tekeningen bij je instructie.