Persoonlijk voornaamwoord: vervangen

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Wat heb je nodig deze les:

- Laptop of PC waarop je deze les volgt. Je kunt deze les niet volgen op alleen je mobiel!

- Je mobiel: De app Lesson Up (download hem eerst als je deze nog niet hebt, deze gebruiken we dit lesuur en heb je verplicht nodig.)

- Ik heb jullie microfoon gedempt. Als je een vraag hebt, stel deze dan in de chat van deze les. 

Zorg ervoor dat alles klaar is als de les begint! 

Start H3

- herhaling H2

-Grammatica A: Persoonlijk voornaamwoord (blz. 58)

Wat betekent: die Doppelhaushälfte

1. het rijtjeshuis
2. de villa
3. de windmolen
4. het twee-onder-een-kaphuis

Welk lidwoord hoort bij: Katze

1. der
2. die
3. das

Welk lidwoord hoort bij: Sohn

1. der
2. die
3. das

Welk lidwoord hoort bij: Eltern

1. der
2. die
3. das

ein of eine: Mann

1. ein
2. eine

ein of eine: Kind

1. ein
2. eine

ein of eine: Schwester

1. ein
2. eine

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord 

Persoonlijk voornaamwoord:

ich

du 

er/sie/es

wir

ihr

sie

Sie

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord (blz. 58) 

Persoonlijk voornaamwoord: vervangen

Voorbeeld: 

Der Mann wohnt in Ede.

Ein Mann wohnt in Ede.

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord (blz. 58) 

Persoonlijk voornaamwoord: vervangen

Voorbeeld: 

Der Mann (er) wohnt in Ede.

Ein Mann (er) wohnt in Ede.

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord (blz. 58) 

Waarom nodig: Persoonlijk voornaamwoord  vervangen

Voorbeeld: 

(kommen) Der Bruder ........................ nach Hause

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord (blz. 58) 

Persoonlijk voornaamwoord: vervangen

mannelijke woorden --> er

vrouwelijke woorden --> sie

Onzijdige woorden --> es

meervoud --> sie

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord (blz. 58) 

Persoonlijk voornaamwoord: vervangen

mannelijke woorden --> er 

Voorbeeld:

Ein Sohn wohnt in Utrecht

Vervangen: Er wohnt in Utrecht 

Er = stam + t

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord (blz. 58) 

Persoonlijk voornaamwoord: vervangen

vrouwelijke woorden --> sie

Voorbeeld:

Die Schwester wohnt in Utrecht

Vervangen: sie wohnt in Utrecht 

sie = stam + t

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord (blz. 58) 

Persoonlijk voornaamwoord: vervangen

onzijdige woorden --> es

Voorbeeld:

Das Kind wohnt in Utrecht

Vervangen: es wohnt in Utrecht 

es = stam + t

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord (blz. 58) 

Persoonlijk voornaamwoord: vervangen

meervoud woorden --> sie

Voorbeeld:

Tom und Lisa wohnen in Utrecht

Vervangen: sie wohnen in Utrecht 

sie = stam + en

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord (blz. 58) 

De regel: 

Staat er 1 persoon/ding in de zin --> stam+t

(Lisa wohnt in Berlin --> Sie wohnt in Berlin)

Staan er meerdere personen/dingen in de zin --> stam+en

(Lisa und Tom wohnen in Berlin --> sie wohnen in Berlin)

Grammatica A: 

Het persoonlijk voornaamwoord (blz. 58) 

Overzicht:

1. mannelijk (der Bruder / ein Bruder) --> vervangen voor er

2. vrouwelijk (die Mutter / eine Schwester) --> vervangen voor sie

3. onzijdig (das Kind / ein Haus) --> vervangen voor es

4. meervoud (die Kinder/ die Eltern) --> vervangen voor sie

Waarom nodig: 

Zodat je de juiste vorm van het werkwoord kunt gebruiken

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je der Wagen vervangen?

1. sie
2. es
3. er
4. Sie

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je das Buch vervangen?

1. er
2. sie
3. es
4. Sie

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je 'Sonja' vervangen?

1. ich
2. du
3. er
4. sie (ev)

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je 'Daniel und Laura' vervangen?

1. du
2. er
3. sie (ev)
4. sie (mv)

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je die Schule vervangen?

1. er
2. sie (ev)
3. es
4. sie (mv)

Door welk persoonlijk voornaamwoord kan je 'die Haustieren' vervangen?

1. er
2. sie (ev)
3. es
4. sie (mv)

Meine Mutter back Pizza. Meine Mutter kan je vervangen door....

1. er
2. sie (ev)
3. es
4. sie (mv)

Der Kater wäscht sich. Der Kater kan je vervangen door...

1. er
2. sie (ev)
3. es
4. sie (mv)

Er hat das Auto kaput gemacht. Das Auto kan je vervangen door...

1. er
2. sie (ev)
3. es
4. sie (mv)

Aan de slag:

Je maakt opdracht 9, 10 en 11a van Lektion 2.2