This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Willkommen!
Slide 1 - Slide
Programm Dienstag 21.2.
Wörterliste D/F
Akkusativ
Sehen + Hören
Schreiben
Jullie kunnen zinnen ontleden.
Jullie kunnen een film en luisterstuk volgen.
Jullie kunnen een email in het Duits schrijven.
Slide 2 - Slide
die Schule
Slide 3 - Slide
K6 Wörterliste D/F Vertaal
Slide 4 - Slide
schwänzen
Slide 5 - Open question
der Buntstift
Slide 6 - Open question
de schaar
Slide 7 - Open question
slim
Slide 8 - Open question
het schrift
Slide 9 - Open question
die Fälle (naamvallen)
Slide 10 - Slide
Präpositionen mit Akkusativ
Voorzetsels met de 4de naamval
Slide 11 - Slide
Saskia hat für sie ein Geschenk gekauft.
De vierde naamval komt altijd na deze voorzetsels:
durchdoor um om
fürvoor bis tot
gegentegen
ohnezonder
Slide 12 - Slide
Vertaal de voorzetsels
door
voor
tegen
zonder
om
tot
durch
für
gegen
ohne
um
bis
Slide 13 - Drag question
Personalpronomen
Slide 14 - Slide
Ik wil een ijs. Dit ijs is voor mij.
Ich will ein Eis. Das Eis ist für mich.
Hij will een ijs. Dit ijs is voor hem.
Er will ein Eis. Das Eis ist fürihn.
Slide 15 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord4enaamval
1e naamval:
ik jij hij zij het wij jullie zij u
ich du er sie es wir ihrsie Sie
4e naamval:
mij jou hem haar het ons jullie hen u
mich dich ihn sie es uns euch sie Sie
Slide 16 - Slide
4de naamval
mich
dich
ihn
uns
euch
sie
sie
es
Sie
ons
jou
haar
jullie
het
hem
hen
mij
u
Slide 17 - Drag question
Ist das Geschenk für (ik) ______?
A
ich
B
mich
C
mein
Slide 18 - Quiz
Ontleden
Slide 19 - Slide
Der Spieler fängt den Ball.
De speler vangt de bal.
Slide 20 - Slide
Gezegde
Der Spieler fängt den Ball.
De speler vangt de bal.
werkwoord in zin -> fängt/vangt
Slide 21 - Slide
Onderwerp
Der Spieler fängt den Ball.
De speler vangtde bal.
Wer fängt? -> der Spieler
Wie vangt?
Slide 22 - Slide
Leidend voorwerp
Der Spieler fängt den Ball.
De speler vangt de bal.
Was fängt der Spieler? -> den Ball
Wat vangt de speler?
Slide 23 - Slide
Hij/Hem Regel
Der Spieler fängt den Ball.
De speler vangt de bal.
de speler -> hij = onderwerp
de bal -> hem = lijdend voorwerp
Slide 24 - Slide
Naamvallen
Der Hund beißt den Mann.
Der Mann beißt den Hund.
der Hund = onderwerp -> 1de naamval
den Hund = lijdend voorwerp -> 4de naamval
Slide 25 - Slide
persoonlijke voornaamwoorden
Der Spielerfängtden Ball.
Der Spieler -> er Er fängt den Ball. 1de
der Ball -> ihn Er fängt ihn. 4de
Slide 26 - Slide
Ontleed de volgende zinnen.
gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
Das Kind
bestellt
einen Hamburger.
Geld.
Die Mutter
hat
Die Mutter
bezahlt
den Hamburger
Wer
isst
ihn?
Den Hamburger
isst
das Kind.
Slide 27 - Drag question
Üben
Buch B Seite 22
Aufgabe 15
Slide 28 - Slide
Sehen
Buch Seite 26
Aufgabe 19
Slide 29 - Slide
Hören
Seite 26
Aufgabe 20
Slide 30 - Slide
Schreiben
Seite 24
Aufgabe 17 + 18
Sieh Schreibecke Seite 41
Slide 31 - Slide
Toll!
Jullie kennen de voorzetsels die de 4de naamval vragen en kunnen deze in combinatie met persoonlijke voornaamwoorden toepassen. Jullie kunnen over school praten.