Esttenten en ettenten en feesteteneten herhalen 1

Regelmatige werkwoorden
Doel van deze les:
Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn
Ik kan 3 soorten regelmatige werkwoorden vervoegen:
- 'gewone' regelmatige werkwoorden (wohnen, spielen)
- regelmatige werkwoorden met een stam op een -s, -ss, -z, -β (reisen, heißen, sitzen)
- regelmatige werkwoorden met een stam op -d of -t (finden, reden)
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Regelmatige werkwoorden
Doel van deze les:
Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn
Ik kan 3 soorten regelmatige werkwoorden vervoegen:
- 'gewone' regelmatige werkwoorden (wohnen, spielen)
- regelmatige werkwoorden met een stam op een -s, -ss, -z, -β (reisen, heißen, sitzen)
- regelmatige werkwoorden met een stam op -d of -t (finden, reden)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat was ook alweer het ezelsbruggetje voor de 'gewone' regelmatige werkwoorden?
A
estenten
B
esttenten

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Video

F    E       E      ST      T      EN      T      EN
X    X     ich    du      er     wir     ihr  sie/Sie
                                  sie
                                   es

Slide 5 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
'gewone' regelmatige werkwoorden:
ich                     => stam + e          => wohn + e    = wohne
du                      => stam + st         => wohn + st   = wohnst
er/sie (ev)/es => stam + t           => wohn + t     = wohnt
wir                      => stam + en       => wohn + en  = wohnen
ihr                       => stam + t           => wohn + t     = wohnt
sie (mv)/Sie    => stam + en       => wohn + en  = wohnen

Slide 6 - Slide

Wat was ook alweer het ezelsbruggetje voor de regelmatige werkwoorden waarvan de stam eindigt op een -s, -ss, -z, -ß?
A
ettenten
B
esttenten
C
estenten

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Hoe zat het ook alweer?
Regelmatige werkwoorden met stam op -s, -ss, -z, -ß:
ich                      => stam + e         => heiß + e   = heiße
du                       => stam + t (!!!)  => heiß + t     = heißt
er/sie (ev)/es => stam + t          => heiß + t     = heißt
wir                      => stam + en      => heiß + en  = heißen
ihr                       => stam + t          => heiß + t     = heißt
sie (mv)/Sie    => stam + en      => heiß + en  = heißen

Slide 9 - Slide

Wat was ook alweer het ezelsbruggetje voor de regelmatige werkwoorden waarvan de stam eindigt op een -d of -t
A
ettenten
B
estenten
C
(f)eesteteneten
D
esttenten

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Video

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Nu gaan we oefenen
Even oefenen met de 3 soorten regelmatige werkwoorden door elkaar:
- Je mag een kladpapiertje gebruiken om bijvoorbeeld het ezelsbruggetje voor jezelf op te schrijven. 
- Denk goed na en noteer voor jezelf (uit je hoofd) het ezelsbruggetje 
- Je beantwoordt de vragen op het bord, met je telefoon

Slide 15 - Slide

Nu ga je zelf digitaal oefenen
In de volgende dia wordt je doorgestuurd naar een link, daar staan een paar oefenzinnen met de 3 soorten regelmatige werkwoorden door elkaar:
- Lees de opdracht goed
- Vul de opdracht in
- Als je klaar bent, klik je op 'kontrolliere' onderaan
- Heb je een hint/een beetje hulp nodig? Klik dan op het vraagteken

Slide 16 - Slide


Er(retten) das Kind
A
rette
B
rettet
C
rette
D
retten

Slide 17 - Quiz


Das Flugzeug(landen) zu spät
A
land
B
landt
C
landen
D
landet

Slide 18 - Quiz

Die Frau (heiraten) morgen.
A
heirate
B
heiratet
C
heirat
D
heiraten

Slide 19 - Quiz

Das T-Shirt (kosten) fünf Euro.
A
kosten
B
kostte
C
koste
D
kostet

Slide 20 - Quiz

Wir (melden) uns morgen beim Hausmeister.
A
melden
B
meldete
C
meldden
D
melde

Slide 21 - Quiz

Er (antworten) nicht mehr.
A
antworte
B
antwortt
C
antwortet
D
antworten

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Link