Regelmatige werkwoorden (tweedejaars)

Wilkommen!
Programm:
1. vorstellen
2. Die Mitteilungen
3. Regelmaßige Verben


1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Wilkommen!
Programm:
1. vorstellen
2. Die Mitteilungen
3. Regelmaßige Verben


Slide 1 - Slide

        Wilkommen!

Slide 2 - Slide

Die Mitteilungen
1. Die Prüfung
2. Die Absprachen:
We houden het klaslokaal schoon.
We luisteren naar elkaar. 
Telefoon in de tas.
We houden de plattegrond aan.



Slide 3 - Slide

Werkwoorden vervoegen
Stappenplan:
1. Zoek het onderwerp in de zin.
2. Is het werkwoord dat je moet vervoegen een persoonsvorm of een voltooid deelwoord?
3. Maak de stam.
4. Plak de juiste uitgang erachter.

Slide 4 - Slide

 de persoonlijke voornaamwoorden en de uitgangen
ich                 stam + e
du                  stam + st
er/ sie/ es   stam + t
wir                 stam + en  
ihr                  stam + t
sie/Sie         stam + en  
Eselsbrücke:
(Fe)estenten
+
IDEWIS

Slide 5 - Slide

Regelmatige werkwoorden d of t in de stam

Eselsbrücke: d-tje, t-tje is een extra e-tje!
Wat doe je met het werkwoord antworten?

Du antwortest

Slide 6 - Slide

Regelmatige werkwoorden met een stam op een sis-klank

Als de stam op een s, ss, z, of ß dan krijg je bij du alleen een t achter de stam. 
du reis-t
du tanz-t

Slide 7 - Slide

Voltooid deelwoord
Geen persoonvorm?        Voltooid deelwoord
Ge+stam+t
Ge-wohn-t
be-zahl-t
In het Duits nooit op een d!

Slide 8 - Slide

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 9 - Quiz

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 10 - Quiz

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 11 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 12 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 13 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 14 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 15 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (trinken) ein Wasser, das mir schmeckt
A
trinkst
B
trinkt
C
trinke
D
trinken

Slide 16 - Quiz

Ich habe für das Abendessen (bezahlen)
A
gezahlt
B
gebezahlt
C
bezahlt
D
bezahle

Slide 17 - Quiz

Aan de slag!
Wat? Maak het opgavenblad.
Hoe? in tweetallen.
Hoe lang? 15 minuten
Hulp? Buurman/buurvrouw en Textbuch Seite 41.
Klaar? woordjes leren of bekijk de extra uitleg over regelmatige werkwoorden met een s/d/t. (Seite 52)

Slide 18 - Slide

Hausaufgaben

Lernen Wörterliste A, Kapitel 4 von 'Ich bewege mich gern' bis 'stolz auf'. (Seite 53)

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video