Dinsdag 23 november

Wat gaan we doen vandaag?
* Terugblik vorige les
* Leerdoelen vandaag
* Hoofdgedachte fragmenten
* Zelfstandig aan de slag
* Evaluatie leerdoel
* Kahoot 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we doen vandaag?
* Terugblik vorige les
* Leerdoelen vandaag
* Hoofdgedachte fragmenten
* Zelfstandig aan de slag
* Evaluatie leerdoel
* Kahoot 

Slide 1 - Slide

Signaalwoord
Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 2 - Drag question

Welke spreekdoelen zijn er?

Slide 3 - Open question

Signaalwoord voor mening

Signaalwoord voor argument
Mijn opvatting is
want
immers
volgens
men vindt
Omdat

Slide 4 - Drag question


Wat zijn alinea's?
A
Een alinea is een deel van een tekst.
B
Een alinea is een titel van een stukje tekst.
C
Een alinea is een plaatje dat bij een deel van een tekst hoort.
D
Een alinea is een schuingedrukt stukje van de tekst.

Slide 5 - Quiz

Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van volgorde van tijd
maar
ook
ten eerste
toch
eerst
echter
vervolgens
daarna

Slide 6 - Drag question

Wat is geen kenmerk van een alinea?
Een alinea
A
begint op een nieuwe regel
B
heeft een titel
C
vertelt iets over een deelonderwerp van de tekst
D
laat de regel inspringen

Slide 7 - Quiz

Leerdoelen vandaag
Je geeft de hoofdgedachte van het fragment weer.

Je interpreteert feiten en meningen.

Je herkent beeldspraak en ironie.

Slide 8 - Slide

Hoe vind je de hoofdgedachte in een fragment?
Luister of kijk je naar een fragment, dan wil je natuurlijk weten waar het over gaat. Je weet vaak al vrij snel wat het onderwerp van het fragment is.
Maar wat zeggen de makers over dat onderwerp? 
Dat wat over het onderwerp wordt gezegd, is de hoofdgedachte: de belangrijkste informatie over het onderwerp. 
Je vindt de hoofdgedachte vaak aan het begin of aan het einde van het fragment. Soms wordt de hoofdgedachte letterlijk genoemd, soms moet je hem zelf formuleren.
De hoofdgedachte is altijd een zin en nooit een vraag. 

Slide 9 - Slide

Beeldspraak
In het dagelijks leven gebruiken mensen regelmatig figuurlijke taal.
Als iemand zegt: ‘Mijn baas is een boom van een vent’, weet jij dan wat hij daarmee bedoelt? Waarschijnlijk wel. Je weet dat zijn baas niet echt een boom is, maar wel dat het een heel grote man is. Eigenlijk leg je het beeld (lang, groot) dat je van een boom hebt op de persoon.
Daarom wordt figuurlijke taal ook wel beeldspraak genoemd.
Mensen gebruiken beeldspraak om hun verhaal duidelijker, mooier en interessanter te maken. 

Slide 10 - Slide

Ironie
In het woordenboek staat: 'Ironie is iets zó zeggen dat men het niet serieus opvat'.

Als iemand zegt: 'Jij bent lekker op tijd', terwijl de persoon in kwestie veel te laat is, dan gebruikt hij ironie.
Hij zegt het spottend, je weet dat hij het anders bedoelt ('Je bent veel te laat!'). Als iemand ironie gebruikt, hoor je dat meestal aan zijn intonatie; de manier waarop hij iets zegt. 
Ironie is overigens niet kwetsend bedoeld, het is onschuldig.

Slide 11 - Slide

Zelfstandig aan het werk
Verder werken aan de doelen van Nederlands >
 portal > Blok 3 > Trede 13

Van het kopje kijken en luisteren maken >
- Daarover
Klaar? > Verder werken aan het vak Nederlands of werk aan je eigen doelen

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Wat is beeldspraak?
A
Er worden beelden laten zien.
B
Je gebruikt taal figuurlijk.
C
Je gebruikt taal letterlijk.
D
Een strip.

Slide 14 - Quiz


Een voorbeeld van ironie is..
A
"Wat ben je toch een aardige jongen!" Als hij iets aardigs zegt en dat normaal nooit doet.
B
"Wat ben je toch een aardige jongen!" Als hij net iets lelijks tegen iemand gezegd hebt.
C
"Wat ben je toch een aardige jongen!" Als je het niet meent.
D
"Wat ben je toch een aardige jongen?!" Als je je afvraagt of het zo is.

Slide 15 - Quiz

Ik weet wat beeldspraak is.
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Link