Thema 5, week 1 Les 2 voegwoorden

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Thema 5 les 2

voegwoorden

 

Lesdoel:

Ik kan zinnen samenvoegen met voegwoorden.

het voegwoord

Welke 4 voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen met elkaar?

Volgend jaar gaan we naar Cuba en we gaan een maand naar Peru.

1. Hoofdzin + hoofdzin
2. Hoofdzin + bijzin
3. Bijzin + hoofdzin
4. Bijzin + bijzin

Zodra de wekker af is gegaan, sta ik op.

1. hoofdzin, bijzin
2. bijzin, bijzin
3. hoofdzin, hoofdzin
4. bijzin, hoofdzin

Zeg van elk zinsdeel of het een hoofdzin of een bijzin is. Je mag A en B meerdere keren gebruiken.

Omdat ik jarig ben,

moet ik vanmiddag boodschappen doen.

Ik wil een parfum,

hoewel dat wel erg duur is.

hoofdzin

bijzin

Wat is het voegwoord?
Mijn vriend bleef altijd van mijn tikkels af, want hij heeft een hekel aan harde snoepjes.

1. Vriend
2. tikkels
3. want
4. een

Wat is het voegwoord?
Nu moet ik mijn tikkels verstoppen of hij eet ze allemaal op.

1. hij
2. eet
3. op
4. of

Wat is het voegwoord?
We kijken hoe mensen eruit zien en bepalen dan vaak onbewust hoe ze zijn.

1. Mensen
2. zien
3. en
4. hoe

Wat is het voegwoord?
Ik leef hartstikke sober, maar hou wel van lekker eten.

1. ik
2. harstikke
3. maar
4. lekker

1. terwijl
2. omdat
3. nadat

1. voordat
2. omdat
3. totdat

Klik op de zin met het juiste voegwoord.

1. Kees kan niet goed lopen, voordat hij van de trap is gevallen.
2. Kees kan niet goed lopen, totdat hij van de trap is gevallen.
3. Kees kan niet goed lopen, doordat hij van de trap is gevallen.
4. Kees kan niet goed lopen, terwijl hij van de trap is gevallen.

Nog even je geheugen opfrissen!

Welke voegwoorden verbinden 2 hoofdzinnen met elkaar ?

1. en, omdat, doordat, want
2. maar, doordat, omdat, terwijl
3. omdat, doordat, terwijl, en
4. en, of, maar, want

Verbind de volgende zinnen met het voegwoord:

Zij hebben de band opgepompt. Zij stappen op de fiets.

  voordat

Verbind de volgende zinnen met het voegwoord: zodat .

Er staan stoplichten bij dit kruispunt.
Er gebeuren geen ongelukken.

 zodat

1. we buiten spelen
2. het weer schoon wordt.
3. het vies is.

1. hij de afwas gedaan heeft.
2. hij dat leuk vindt.
3. zijn moeder eten kookt.

aan het werk

Taal:

 Thema 5, week 1, Les 2

opgave 2

10+

Zet de timer en laat je hier afschieten naar Snappet!