Examentraining Frans VWO 5D en 5E

Examentraining Frans

\
1 / 47
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Examentraining Frans

\

Slide 1 - Slide

Leesvaardigheid tips & tricks
Basis: Wat wil het CITO?
  • Grote lijn van het verhaal kunnen volgen  (GL-vragen)
  • Signaalwoorden herkennen en tekstverbanden analyseren
  • Mening van "experts" begrijpen
  • Positieve/negatieve woorden en vergelijkingen van elkaar onderscheiden
  • Voorbeelden herkennen
  • Foute antwoorden herkennen


Als dit allemaal redelijk lukt: 5,5 à 6 

Slide 2 - Slide

Leesstrategieën

1. Oriënterend lezen: titel, afbeeldingen -> onderwerp en soort tekst

 
2. Globaal lezen: inleiding, slot, tussenkopjes, eerste en laatste zin alinea's -> wie/waarover, wat, waar, wanneer, waarom, hoe

3. Intensief lezen: gehele tekst (je hoeft niet alle woorden te kennen om de tekst te begrijpen)

Slide 3 - Slide

Leesstrategie W W W W W H
Over Wie/Waarover gaat het?
Wat gebeurt er?
Waar gebeurt het?
Wanneer gebeurt het?
Waarom gebeurt het?
Hoe gebeurt het?
> Antwoord op deze vragen = de GROTE LIJN

Slide 4 - Slide

Leesvaardigheid tips & tricks
Hoger cijfer dan een 6: 
wordt bepaald door vocabulairekennis en analytisch denken 

(bijvoorbeeld: foute antwoorden herkennen, typen vragen herkennen, signaalwoorden gespot)

Slide 5 - Slide

Stappenplan

Slide 6 - Slide

Woordenboekgebruik
Gebruik NIET meteen je woordenboek.
Anders raak je echt in tijdnood!

Kijk eerst of je de betekenis van een woord op een andere manier kunt achterhalen. Misschien lijkt het woord op een andere taal die je kent, wordt de betekenis in een voetnoot gegeven of kun je de betekenis uit de context afleiden.

Slide 7 - Slide

Signaalwoorden

Slide 8 - Slide

Welke 2 signaalwoorden geven een tegenstelling aan?
A
cependant, par contre
B
enfin, en général
C
avant de, après
D
tout de suite, pendant que

Slide 9 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

ainsi
A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 10 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

pourtant

A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 11 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

puisque
A
uitbreiding / opsomming
B
reden
C
conclusie
D
doel

Slide 12 - Quiz

Wat is de functie van het signaalwoord:

en résumé
A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 13 - Quiz

Traduis les connecteurs
ook
ten eerste
inderdaad
ongetwijfeld
zelfs
dus
également
d'abord
en effet
sans aucun doute
même
donc

Slide 14 - Drag question

Welke toon is niet positief?
A
Admirateur
B
Convaincu
C
Fier
D
Chagrin

Slide 15 - Quiz

Welke toon is niet positief?
A
Persévérance
B
Inquiet
C
Juste
D
Approbateur

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Op zoek naar verbanden? Tips...
- Staat de open plek aan het einde van de alinea? Dan zou een signaalwoord dat een opsommend verband aangeeft niet logisch zijn. Een signaalwoord dat een concluderend verband aangeeft (bref, pour conclure, donc) zou in dit geval logischer zijn.
- Staat de open plek na een zin waarin een bewering wordt gedaan? Dan zou het kunnen dat deze bewering door middel van een voorbeeld geïllustreerd wordt (par exemple, ainsi, comme) of dat er een uitleg wordt gegeven voor deze bewering (car, parce que, c'est pourquoi)

Slide 20 - Slide

Open vragen
Open vragen worden in het Cito-examen altijd in het Nederlands gesteld. Je beantwoordt deze vragen ook in het Nederlands, tenzij er om een citaat gevraagd wordt uit de tekst.
Er zijn drie soorten open vragen die je kunt tegenkomen in het examen:
- open vraag waarbij je in het Nederlands een antwoord moet formuleren
- open vraag waarbij je antwoordt met een citaat uit de tekst
- open vraag waarbij je één gegeven (bijvoorbeeld de naam van een persoon) moet geven

Slide 21 - Slide

Open vragen: aanpak
1. Lees de open vraag nauwkeurig. Vertaal eventuele citaten. 
2. Ga na welke informatie wordt gevraagd in de opdracht en benoem dit voor jezelf. Bedenk vervolgens naar wat voor soort informatie je moet zoeken in de tekst. Structuurwoorden (oorzaak, voorbeeld)? Woorden met een positieve of negatieve strekking? Een bepaald thema?
3. Ga vervolgens op zoek naar die informatie in de tekst en onderstreep het tekstgedeelte waar je denkt dat het antwoord zich bevindt.
4. Formuleer je antwoord.
- Als je in het Nederlands een antwoord moet formuleren, vertaal je eerst letterlijk het tekstgedeelte. Zet daarna de letterlijk vertaalde zin om naar een lopende zin in correct Ned.
- Als er om een citaat wordt gevraagd, schrijf je de eerste (twee) woorden van het citaat op.
- Als er om één gegeven wordt gevraagd, schrijf je alléén dat ene gegeven op.

Slide 22 - Slide

TIPS & TRUCS

om in te zetten bij het eindexamen Frans

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

parce que
mais
pourtant
par exemple
si
par contre
donc
ensuite
bref
en plus
daarentegen
dus
bovendien
omdat
kortom
vervolgens
toch
bijvoorbeeld
maar
als

Slide 29 - Drag question

Vind de hoofdgedachte
Bekijk het plaatje en lees de tekst 
op de volgende dia. 
Focus op de woorden die je wél kent.
Beantwoord daarna in het Ned de volgende vragen: WIE, WAT, WAAR, WAAROM?

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Hoofdgedachte:
WIE

Slide 32 - Open question

Hoofdgedachte:
WAT

Slide 33 - Open question

Hoofdgedachte:
WAAR

Slide 34 - Open question

Hoofdgedachte:
WAAROM

Slide 35 - Open question

Opdracht
Vertaal de Franse vragen op de volgende dia's naar het Nederlands

Slide 36 - Slide

wat betekent de vraag: Par quel mot cette phrase aurait-elle pu commencer?

Slide 37 - Open question

De quel ton l’auteur parle-t-il dans ce texte?

Slide 38 - Open question

Lesquelles des affirmations suivantes correspondent à ce qui est dit au premier alinéa?

Slide 39 - Open question

Qu’est-ce qui est vrai selon l’alinéa 6

Slide 40 - Open question

Quel est le but principal de cet article

Slide 41 - Open question

Quel aurait pu être le titre de ce texte?

Slide 42 - Open question

Comment ce passage se rapporte-t-il à la phrase précédente?

Slide 43 - Open question

il en donne la conséquence

Slide 44 - Open question

il la contredit

Slide 45 - Open question

il l’affaiblit

Slide 46 - Open question

il l’appuie

Slide 47 - Open question