B4 ch. 2

Ch. 2 RECAP
Make 'Test yourself'.

Blz 41 t/m 43 in je werkboek. 

Vragen over de opdrachten? Steek je hand op and I'll come help you! 
Finished? Leer voor de toets. 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ch. 2 RECAP
Make 'Test yourself'.

Blz 41 t/m 43 in je werkboek. 

Vragen over de opdrachten? Steek je hand op and I'll come help you! 
Finished? Leer voor de toets. 

Slide 1 - Slide

Ontkenningen


Als er in een zin een vorm van to be (am / are / is) of een hulpwerkwoord (bijv. can / should / may) staat, dan maak je een ontkenning door not/ n't daarachter te zetten.

She is a lawyer.
She is not a lawyer.
 
Horses can fly. 
Horses cannot/can't fly.
 
She should take some time off. 
She should not take some time off.

Slide 2 - Slide

Have got

Ontkenningen met have got / has got maak je met haven't got / hasn't got
(Have not got/ has not got)

I, you, we, they: HAVEN'T/ HAVE NOT GOT
He, she, it: HASN'T / HAS NOT GOT 

They have got a restaurant.
They haven't got a restaurant.
 
She has got nice clothes.
She hasn't got nice clothes.

Slide 3 - Slide

Bij andere werkwoorden zet je don't / do not voor het werkwoord.

Bij he/she/it wordt dit doesn't / does not. 

Omdat de -s nu al in does voorkomt, laat je de s achter het werkwoord weg.
They live in Spain. 
They don't live in Spain.
 
You travel by train.
You do not travel by train.
 
She works in that building.
She doesn't work in that building.
 
He likes football.
He does not like football.

Slide 4 - Slide

In de verleden tijd zet je in plaats van does, did voor het werkwoord.

Het werkwoord krijgt dan niet de vorm met -ed, maar het hele werkwoord zonder to.

They visited Manchester.
They didn't visit Manchester.

She worked at an animalshelter last summer.

She didn't work at an animal shelter last summer. 

Slide 5 - Slide

I like listening to rap music.

Slide 6 - Open question

I have got a lot of books.

Slide 7 - Open question

She is a very funny person.

Slide 8 - Open question

Bijvoegelijke naamwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Om iets of iemand te beschrijven + zegt iets of het zelfstandig naamwoord. 

She has long hair - zij heeft lang haar
My friend has a big house - mijn vriend heeft een groot huis
I am wearing a beautiful dress - ik draag een mooie jurk

Slide 9 - Slide

Bijwoord
Om te beschrijven hoe iemand iets doet.
Een bijwoord zegt iets over het werkwoord.

He ran quickly - hij rende snel.
They sang beautifully  - ze zongen prachtig.
She swims well - ze zwemt goed.

Slide 10 - Slide

She sings (beautiful).

Slide 11 - Open question

That is a really (smart) answer.

Slide 12 - Open question

I asked her (nice) to pass me the salt.

Slide 13 - Open question

This is an (adorable) baby.

Slide 14 - Open question