Les 2: Paragraaf 1.2: De Schoenenwinkel

De Schoenenwinkel
Paragraaf 1.2
Klas 4
Economie
Telefoon in de bak
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

De Schoenenwinkel
Paragraaf 1.2
Klas 4
Economie
Telefoon in de bak

Slide 1 - Slide

Welke productiefactor zie je hiernaast afgebeeld?
A
Kapitaalgoederen
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 2 - Quiz

Welke productiefactor zie je hiernaast afgebeeld?
A
Kapitaalgoederen
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 3 - Quiz

In welke sector hoort deze productie?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector

Slide 4 - Quiz

Welke productiefactor?
Gerrit Baarsma is eigenaar van een vissersboot. Samen met twee medewerkers vangt Gerrit vis in het IJsselmeer. Om de boot te kopen heeft Gerrit € 200.000,- bij een bank geleend. De twee medewerkers verdienen € 20.000,- per jaar. Gerrit haalt per jaar € 30.000,- uit zijn bedrijf.
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 200.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 20.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag dat Gerrit uit zijn bedrijf haalt?
Welke productiefactor is de vis in het IJsselmeer?
Kapitaal
Arbeid
Ondernemerschap
Natuur

Slide 5 - Drag question

Introductie
Stel dat je winkelier bent. Hoe bereken je dan je verkoopopbrengst? En welke prijs breng je de klanten in rekening? En hoe zit het met de btw? In deze paragraaf leer je hoe winkeliers hiermee omgaan. Je leert ook over de verdeling van de verkoopopbrengst in inkoopwaarde en brutowinst.

Slide 6 - Slide

Bedenk: Welke kosten heeft een schoenenwinkel?

Slide 7 - Mind map

Leerdoelen
  • Ik kan de winkelprijs (verkoopprijs inclusief btw) berekenen.
  • Ik kan uitleggen wat btw is en de btw berekenen.
  • Ik kan de afzet, verkoopopbrengst (omzet), verkoopprijs exclusief btw en brutowinst bepalen. 

Slide 8 - Slide

Welke begrippen ken je al?
Hoe bereken je de omzet?
Hoe bereken je de afschrijving? 
Welke BTW tarieven hanteren we in Nederland?
Wat is een ander woord voor consumentenprijs?
(aanschaf - restwaarde) : gebruiksduur in maanden = ...
Verkoopprijs incl BTW
21%
afzet x prijs
0%
9%

Slide 9 - Drag question

Afzet = Verkochte hoeveelheid producten

Slide 10 - Slide

BelastingToegevoegdeWaarde
  • elk kwartaal (3 mnd) BTW afdragen aan belastingdienst
  • de klanten betalen BTW; dat moet de ondernemer afdragen aan de belastingdienst
  •  na 3 maanden betaal je als ondernemer alle ontvangen BTW van je klanten, verminderd met je eigen betaalde BTW over de zakelijke inkoop. 

Slide 11 - Slide

Btw-tarieven

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Rekenen met btw
Goed om te weten tijdens het rekenen met een verhoudingstabel:
  • Bedragen exclusief/zonder btw = 100% (verkoopprijs)
  • Bedragen inclusief/ met btw: 100% + btw% = (consumentenprijs)

Slide 14 - Slide

Rekenen met BTW
21% BTW
9% BTW
Exclusief BTW
100%
100%
BTW
21%
9%
Inclusief BTW
121%
109%

Slide 15 - Slide

Inclusief BTW
Exclusief BTW
Of: 

Slide 16 - Slide

Berekening Btw (21% tarief)
Verkoopprijs exclusief btw x 1,21 = Verkoopprijs inclusief btw

Verkoopprijs inclusief btw / 1,21 = Verkoopprijs exclusief btw

Slide 17 - Slide

Stel, jij koopt een nieuwe trui exclusief btw voor €75,00 euro.
Je moet er nog 21% btw over betalen. Hoeveel btw betaal je?
En hoeveel wordt dan de consumentenprijs die jij moet betalen?

Slide 18 - Open question

Stel, jij koopt 10 kilo kaas exclusief btw voor €50,00 euro.
Je moet er nog 9% btw over betalen. Hoeveel btw betaal je?
En hoeveel wordt dan de consumentenprijs die jij moet betalen?

Slide 19 - Open question

Omzet= Afzet x verkoopprijs *
* Zonder BTW

Slide 20 - Slide

Inkoopwaarde en brutowinst
Inkoopwaarde
De totaal bedrag aan de inkoop van producten

Brutowinst
Het verschil tussen de omzet en inkoopwaarde.

Omzet (afzet x verkoopprijs)
inkoopwaarde                              -
Brutowinst.

Slide 21 - Slide

Schema winst berekenen

Slide 22 - Slide

Omzet =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x nettowinst
D
afzet x inkoopprijs

Slide 23 - Quiz

De omzet in 2019 = 200.000
De omzet in 2020 = 250.000
Hoeveel % is de omzet gestegen?

Slide 24 - Open question

Wat is de afzet?
A
Het aantal (stuks) van de verkopen
B
Het totale bedrag van de verkopen

Slide 25 - Quiz

De inkoopprijs van een broek is € 9,50
de brutowinstmarge is 70% van de
inkoopprijs. Wat is de consumenten prijs?

Slide 26 - Open question

Inkoopwaarde €220.000
De brutowinst is 45 % van de inkoopwaarde.
Bereken de brutowinst.

Slide 27 - Open question

Maken
Paragraaf 1.2 Opdrachten:
2  t/m 13

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video