Paragraaf 1.2: De Schoenenwinkel

De Schoenenwinkel
Paragraaf 1.2
Klas 4
Economie
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

De Schoenenwinkel
Paragraaf 1.2
Klas 4
Economie

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 
- Ik kan indexcijfers berekenen. 
-  Ik kan de winkelprijs berekenen. 
- Ik kan uitleggen van btw is en de btw berekenen. 
- Ik kan de afzet, verkoopopbrengst (omzet, verkoopprijs excl. btw en brutowinst bepalen. 
Leerdoelen H1.3 ook in deze les ook meenemen. 
- Ik kan bedrijfskosten benoemen en de nettowinst berekenen. 

Slide 2 - Slide

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
  • (getal van nieuw jaar : getal van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Wat is indexcijfer van 2013, 2015 en 2016?
  • Maak nu de rekentrainer van paragraaf 1 blz. 39  
timer
2:00

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Herhaling vorige les
Beantwoord de volgende vragen ...

Slide 5 - Slide

Welke productiefactor zie je hiernaast afgebeeld?
A
Kapitaalgoederen
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 6 - Quiz

Welke twee productiefactoren zie je hiernaast afgebeeld?
A
Kapitaalgoederen
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 7 - Quiz

In welke sector hoort deze productie?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector

Slide 8 - Quiz

Welke productiefactor?
Gerrit Baarsma is eigenaar van een vissersboot. Samen met twee medewerkers vangt Gerrit vis in het IJsselmeer. Om de boot te kopen heeft Gerrit € 200.000,- bij een bank geleend. De twee medewerkers verdienen € 20.000,- per jaar. Gerrit haalt per jaar € 30.000,- uit zijn bedrijf.
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 200.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 20.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag dat Gerrit uit zijn bedrijf haalt?
Welke productiefactor is de vis in het IJsselmeer?
Kapitaal
Arbeid
Ondernemerschap
Natuur

Slide 9 - Drag question

Introductie
Stel dat je winkelier bent. Hoe bereken je dan je verkoopopbrengst? En welke prijs breng je de klanten in rekening? En hoe zit het met de BTW? In deze paragraaf leer je hoe winkeliers hiermee omgaan. Je leert ook over de verdeling van de verkoopopbrengst in inkoopwaarde en brutowinst.

Slide 10 - Slide

De afzet= hoeveel producten er verkocht worden

  • Tegenwoordig met een scanner
  • Winkelier wil weten in welk seizoen, welke dag, welke maat etc. het meest verkocht wordt. 
  • Zo kan hij goed inkopen

Slide 11 - Slide

BelastingToegevoegdeWaarde
  • elk kwartaal (3 mnd) BTW afdragen aan belastingdienst
  • de klanten betalen BTW; dat moet de ondernemer afdragen aan de belastingdienst
  •  na 3 maanden betaal je als ondernemer alle ontvangen BTW van je klanten, verminderd met je eigen betaalde BTW over de zakelijke inkoop. 

Slide 12 - Slide

Welke begrippen ken je al?
Hoe bereken je de omzet?
Hoe bereken je de afschrijving? 
Welke BTW tarieven hanteren we in Nederland?
Wat is een ander woord voor consumentenprijs?
(aanschaf - restwaarde) : gebruiksduur in maanden = ...
Verkoopprijs incl BTW
21%
afzet x prijs
0%
9%

Slide 13 - Drag question

Btw-tarieven

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Rekenen met btw
Goed om te weten tijdens het rekenen met een verhoudingstabel:
  • Bedragen exclusief/zonder btw = 100% (verkoopprijs)
  • Bedragen inclusief/ met btw: 100% + btw% = (consumentenprijs)

Slide 16 - Slide

Rekenen met btw
21% BTW
9% BTW
Exclusief BTW
100%
100%
BTW
21%
9%
Inclusief BTW
121%
109%

Slide 17 - Slide

Berekening Btw (21% tarief)
Verkoopprijs exclusief btw : 100 x 21 = 
verkoopprijs excl. btw + btw = Verkoopprijs inclusief btw

Verkoopprijs exclusief btw : 100 x 121 =
= Verkoopprijs inclusief btw

Verkoopprijs inclusief btw : 121 x 100 = Verkoopprijs exclusief btw

Slide 18 - Slide

Nina verkoopt in juni 45 paar schoenen met een verkoopprijs van €60,-, de consumentenprijs is €72,60 hoe kan dit?
 

Slide 19 - Slide

Omzet= Afzet x verkoopprijs (exclusief btw) 
Nina verkoopt in juni 45 paar schoenen met een consumentenprijs van €72,60.
 
1) Hoeveel geld ontvangt ze?
2) Hoeveel van dit bedrag is btw?
3) Hoeveel omzet maakt Nina met deze verkoop in juni?

Nina verkoopt in juni 45 paar schoenen met een verkoopprijs van €60,-, de consumentenprijs is €72,60.

Slide 20 - Slide

Omzet= Afzet x verkoopprijs (exclusief btw) 
Nina verkoopt in juni 45 paar schoenen met een consumentenprijs van €72,60.
 1) Hoeveel geld ontvangt ze? 45 x €72,60 = €3267
2) Hoeveel van dit bedrag is btw? €72,60/121x21 = €12,60 x 45 = €567,-
3) Hoeveel omzet maakt Nina met deze verkoop in juni? 
45 x 60,-= €2700,-      of        €3267-€567 = €2700   

Slide 21 - Slide

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
Nina heeft de 45 paar schoenen ingekocht voor 
€40 per stuk. 
Wat was de totale inkoopwaarde? 
 
Wat is de brutowinst van deze 45 paar schoenen? 
Hoeveel omzet maakt Nina met deze verkoop in juni?
45 x 60,-= €2700,-

Slide 22 - Slide

Alvast 1 stap vooruit (komt terug in paragraaf 1.3)
je brutowinst/ brutoresultaat daar moeten nog kosten vanaf voor je de nettowinst/ nettoresultaat berekent.

Slide 23 - Slide

Wat is de consumentenprijs?
A
hetzelfde als de verkoopprijs
B
Verkoopprijs + btw
C
verkoopprijs - btw

Slide 24 - Quiz

Wat is de afzet?
A
Het aantal (stuks) van de verkopen
B
Het totale bedrag van de verkopen

Slide 25 - Quiz

Omzet =
A
afzet x consumentenprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x verkoopprijs
D
afzet x inkoopprijs

Slide 26 - Quiz

Wat is de brutowinst?
A
consumentenprijs- verkoopprijs
B
omzet x afzet
C
omzet - inkoopwaardes

Slide 27 - Quiz

Maken
Opdrachten in het boek:
H1.2 = 2 t/m 5 + 7 en 8  
H1.3 = 1 t/m 6 + 8 en 9 
Klaar? Maak de rekentrainers van paragraaf 2 en 3 op blz. 36 en 37 in je boek

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video