What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Klas 1 Woordenschat H3
H. 3 Woordenschat
1Blik: maken tot en met opdracht 6
blz 102
1 / 37
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
This lesson contains
37 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
H. 3 Woordenschat
1Blik: maken tot en met opdracht 6
blz 102
Slide 1 - Slide
Je leert:
voorbeelden van onbekende woorden vinden
Slide 2 - Slide
Ken je de betekenis van een woord niet?
Zoek dan in de tekst of er voorbeelden wordt genoemd.
Slide 3 - Slide
1Blik
maken tot en met opdracht 12
Slide 4 - Slide
Hoofdstuk 4
Je leert: bekende woorddelen van onbekende woorden vinden
Slide 5 - Slide
Een bekend woorddeel zoeken
als je de betekenis van een woord niet kent:
Is het een samengesteld woord?
heeft het woord een voorvoegsel?
heeft het woord een achtervoegsel?
Slide 6 - Slide
Woordenschat H. 3
Deze week Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 af
Slide 7 - Slide
Een synoniem voor
ontmoet
A
antwoorden
B
tegenkomt
C
regelmatig
D
tekeningen
Slide 8 - Quiz
een synoniem voor speciaal
A
apart
B
eenvoudig
C
tegenkomt
D
regelmatig
Slide 9 - Quiz
een synoniem voor
illustraties
A
regelmatig
B
natuurlijk
C
tekeningen
D
eenvoudig
Slide 10 - Quiz
Hij vindt het een fluitje van een cent
A
Hij heeft het verhaal verzonnen.
B
Hij vindt het heel eenvoudig.
C
Hij wil iets belangrijks bespreken.
D
Hij zit constant te praten.
Slide 11 - Quiz
Hij wil zijn hart luchten.
A
Hij wist niet hoe hij moest reageren.
B
Hij zit constant te praten.
C
Hij wil iets belangrijks vertellen.
D
Hij vindt het heel eenvoudig.
Slide 12 - Quiz
Hij stond met de mond vol tanden
A
Hij wil iets belangrijks bespreken.
B
Hij zit constant te praten.
C
Hij wist niet hoe hij moest reageren
D
Hij vindt het heel eenvoudig
Slide 13 - Quiz
Jos springt uit zijn vel
A
Hij moet erg lachen
B
Hij word verschrikkelijk boos
Slide 14 - Quiz
De trainer was in de wolken
A
Hij was erg boos.
B
Hij was erg blij
Slide 15 - Quiz
Ik zit in de put
A
Ik heb zwemles
B
Ik maak me zorgen
Slide 16 - Quiz
Hij heeft het uit zijn duim gezogen
A
Hij is erg blij
B
Hij maakt zich zorgen
C
Hij heeft het verzonnen
D
Hij wil iets belangrijks bespreken
Slide 17 - Quiz
Hij praat aan de lopende band
A
Hij praat de hele tijd
B
Hij is erg blij
C
Hij weet niet hoe hij moet reageren
D
Hij vindt het heel belangrijk
Slide 18 - Quiz
Bondig betekent
A
langdurig
B
kort en samenvattend
C
duur
Slide 19 - Quiz
Prijzig betekent
A
Kort en bondig
B
duur
C
goedkoop
D
prijzen op plakken
Slide 20 - Quiz
verticaal betekent
A
van links naar rechts
B
van boven naar beneden
Slide 21 - Quiz
Bijtijds betekent
A
optijd
B
bij de tijd zijn met de mode
C
te laat komen
Slide 22 - Quiz
correct betekent
A
gevaar lopen
B
veel fouten maken
C
goed
D
verkeerd
Slide 23 - Quiz
tegenstelling van risico nemen betekent
A
Gevaar lopen
B
zorgen voor veiligheid
Slide 24 - Quiz
We eten vandaag IN DE OPENLUCHT
Wat betekent dit?
Slide 25 - Open question
Hij gedroeg zich MERKWAARDIG
Wat betekent dit?
Slide 26 - Open question
Wat betekent:
Je amuseren
A
je vervelen
B
je verstoppen
C
je vermaken
Slide 27 - Quiz
Wat betekent
emoties
A
gedachten
B
gevoelens
Slide 28 - Quiz
Wat betekent
Talloze
A
Heel erg veel
B
heel erg weinig
C
precies genoeg
Slide 29 - Quiz
Vroeg of laat zal je haar tegenkomen.
Wat betekent deze zin?
Slide 30 - Open question
Wat jij zegt gaat het ene oor in en het andere oor uit.
Betekent:
Slide 31 - Open question
Dit is ongetwijfeld de mooiste film!
A
Dit is absoluut de mooiste film!
B
Dit is misschien de mooiste film
C
Ik denk dat dit de mooiste film is
Slide 32 - Quiz
De relatie is niet goed
A
De maaltijd is niet goed
B
De verhouding is niet goed
C
De samenstelling is niet goed
Slide 33 - Quiz
Als je je gedrag niet verander, ben je nog niet jarig!
A
Dan gebeurt het niet
B
Dan heb je grote problemen
Slide 34 - Quiz
Ik heb een appeltje voor de dorst gespaard
A
Ik heb altijd appelsap mee naar school
B
Ik heb geld gespaard, zodat ik later nog iets heb
C
Als ik dorst heb eet ik appels
Slide 35 - Quiz
Oei! Hij kroop door het oog van de naald!
A
Dit kan vaker!
B
Hij repareert zijn broek
C
Dit ging maar net goed!
Slide 36 - Quiz
Te laat! Je hebt de hond in de pot!
A
Te laat! Je moet je voeten nog vegen
B
Te laat! Het eten is op
C
Te laat! Je moet gaan slapen
Slide 37 - Quiz
More lessons like this
LessonUp-les uitdrukkingen en woorden
February 2024
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
les 2, Woordenschat
October 2022
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Theorie en oefeningen met woordraadstrategieën
October 2023
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
2BB2
May 2022
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
Woordenschat hs 1
November 2022
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Woordenschat hs 1
September 2022
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Woordenschat H1 Onbekende woorden begrijpen
January 2021
- Lesson with
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Nederlands H1 Woordenschat
December 2021
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 2