Spelling 3.8

Hoofdstuk 3.8
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 3.8

Slide 1 - Slide

Enkelvoud
meervoud
jassen
gebouwen
voorteken
namen
billen
vergaderingen
verlegen
houten
zangeres
fans

Slide 2 - Drag question

Leerdoelen
Ik weet:
  • dat je het meervoud van zelfstandige naamwoorden maakt door een -s of -n aan het eind van het woord te schrijven;
  • dat zelfstandige naamwoorden die eindigen op een klinker (behalve de -e), -’s krijgen in het meervoud;
  • dat je in de tegenwoordige tijd de ik-vorm moet schrijven als je/jij achter de persoonsvorm staat.

Slide 3 - Slide

enkelvoud > meervoud
Je kunt een zelfstandig naamwoord in het meervoud zetten door -en of -(’)s achter het enkelvoud te zetten. 

land - landen
tafel - tafels

Soms levert dat problemen op.

Slide 4 - Slide

Meervoud op -en

  1. Als de laatste letter van het enkelvoud een medeklinker is, wordt deze alleen verdubbeld als dit nodig is voor de uitspraak: 

bed – bedden
atlas – atlassen

Slide 5 - Slide

Meervoud op -en
2. Bij een lange klank (oo, aa, ee, uu) die alleen gevolgd wordt door een medeklinker, schrijf je in het meervoud nog maar één klinker (o, a, e, u).

knoop – knopen
graaf – graven
mees – mezen
vuur – vuren

Slide 6 - Slide

Meervoud op -en
3. Bij woorden die eindigen op -is of -us wordt altijd de s verdubbeld.

commissaris – commissarissen
cursus – cursussen

Slide 7 - Slide

Meervoud op -en
4. Als de laatste letter van het enkelvoud een -f of een -s is, verandert deze in -v of -z

luis – luizen
slurf – slurven
roos – rozen
dief – dieven

Slide 8 - Slide

Meervoud op -'s
Enkelvouden die eindigen op een klinker (a, i, o, u en y) krijgen een -’s als je ze fout kunt uitspreken.

agenda – agenda’s 
ski – ski’s
auto – auto’s
paraplu – paraplu’s
penalty – penalty’s

Slide 9 - Slide

groenten en fruit in het meervoud

Slide 10 - Mind map

Schrijf het meervoud op van
postbode

Slide 11 - Open question

Schrijf het meervoud op van
menu

Slide 12 - Open question

Schrijf het meervoud op van
baby

Slide 13 - Open question

Schrijf het meervoud op van
agenda

Slide 14 - Open question

Schrijf het meervoud op van
mini

Slide 15 - Open question

Schrijf het meervoud op van
portemonnee

Slide 16 - Open question

Schrijf het meervoud op van
kantine

Slide 17 - Open question

Meervoud op -'s of -s
enkelvoud eindigt op a/i/u/o/y
meervoud krijgt -'s
pinda
pinda's
kiwi
kiwi's
sudoku
sudoku's
iglo
iglo's
hobby

hobby's
enkelvoud eindigt op e
meervoud krijgt -s
kantine
kantines
postbode
postbodes
portemonnee
portemonnees
belletje
belletjes

Slide 18 - Slide

Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
Hoeveel rappers (kennen).........je?

Slide 19 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
Hoeveel rappers (kennen).........je broer?

Slide 20 - Open question

Onderwerp
Persoonsvorm
Regel
enkelvoud
Ik 
loop
ik-vorm
Jij
loopt
ik-vorm + t
Hij/zij
loopt
ik-vorm + t
meervoud
Wij
lopen
hele werkwoord
Jullie
lopen
hele werkwoord
Zij
lopen
hele werkwoord

Slide 21 - Slide


Als ‘jij’ of ‘je’ achter de persoonsvorm staat, schrijf je alleen de ik-vorm. Maar kun je ‘je’ vervangen door ‘jou’ of ‘jouw’? Dan schrijf je de ik-vorm + t
Persoonsvorm
Onderwerp 
Regel
loop 
jij/je
ik-vorm

Slide 22 - Slide


Daar (worden)
je toch niet goed van?

Slide 23 - Open question


De volgende keer (besteden)
je je tijd maar aan wat nuttigs, Raul.

Slide 24 - Open question

Daar (worden) je moeder niet vrolijk van.

Slide 25 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
Emma (verzenden) een e-mail
A
verzend
B
verzendt
C
verzent
D
verzentd

Slide 26 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt
C
landde
D
landen

Slide 27 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
De overvaller (beroven) het gezin.
A
berooft
B
beroofd

Slide 28 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(vinden) je moeder dat je je kamer op moet ruimen?
A
Vind
B
Vindt

Slide 29 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
(vinden) je dit feest wel leuk?
A
vind
B
vindt

Slide 30 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



vrachtauto
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
Geen meervoud

Slide 31 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



reparatie
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -ën
D
Geen meervoud

Slide 32 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



aardbei
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
Geen meervoud

Slide 33 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?


alinea
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
Geen meervoud

Slide 34 - Quiz

Waarom (rijden) je zusje op die oude fiets?

Slide 35 - Open question

Waarom (rijden) je op die oude fiets?

Slide 36 - Open question