Engelse werkwoorden

Werkwoorden uit het Engels
Engelse werkwoorden die we in het Nederlands gebruiken:
joggen, skaten, downloaden

Als je deze werkwoorden spelt, gebruik je de Nederlandse regels.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden uit het Engels
Engelse werkwoorden die we in het Nederlands gebruiken:
joggen, skaten, downloaden

Als je deze werkwoorden spelt, gebruik je de Nederlandse regels.

Slide 1 - Slide

Engelse werkwoorden: gebruik 't kofschip
mixen 
racen 
barbecueën 
checken 
lunchen
pushen
flirten

Slide 2 - Slide

Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden die in het Nederlandse woordenboek staan, schrijven we volgens de Nederlandse regels.

  • Hij uploadt het bestand. 
  • Wij downloadden het nieuwe spel.
     (welke tijd?)
  • Ik deletete het bestand / Ik heb het bestand gedeletet. (Dit wordt later extra uitgelegd)

Slide 3 - Slide

Uitleg spelling Engelse ww.

Uitzondering!

Sommige Engelse werkwoorden behouden hun dubbele medeklinker, om zo de Engelse uitspraak te behouden:


paintballen - ik paintball - ik paintballde

passen - ik pass - ik passte


maar: stressen - ik stres - ik streste

Slide 4 - Slide

Hoe zit het nou met bv. scaten?

Als je de Ned. regels volgt, zou de stam zijn: scat.
Dat klinkt niet Engels. Daarom komt achter deze stam 
een extra e. (een stomme e).
Deze e heeft verder geen functie en is er dus alleen om de uitspraak goed te kunnen doen.

Slide 5 - Slide

Voorbeelden ww met stomme e
scaten - ik scate, jij scatet, ik scatete, heb gescatet
deleten - ik delete, hij deletet, wij deleteten, gedeletet.

Dat is wel stom, toch? En ook heel slim!

Slide 6 - Slide

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje ... (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 7 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd
Romy en Marie ... (racen)
A
raceten
B
racetten
C
raceden
D
racten

Slide 8 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 9 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 10 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: timen
A
timet
B
timt

Slide 11 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 12 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd : Hij (deleten)
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte

Slide 14 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 15 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vd: squashen
A
Gesquast
B
Gesquasht
C
Gesquashd
D
Gesquashed

Slide 16 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 17 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 18 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 19 - Quiz