Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Engelse werkwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Na deze les ken je de regels rondom de vervoeging van Engelse werkwoorden in het Nederlands. 

Slide 2 - Slide

Geef eens voorbeelden van
Engelse werkwoorden

Slide 3 - Mind map

Basisregel
Engelse werkwoorden vervoeg je net zoals Nederlandse werkwoorden. Bij lastige werkwoorden (zoals woorden als pushen) ga je uit van de klank.

Bij verleden tijd en voltooid deelwoord ga je uit van de regels van het 'T eX-KoFSCHiP 

Slide 4 - Slide

Basisregel (vervolg)

Engelse werkwoorden vervoeg je in het Nederlands net als de zwakke werkwoorden: 

- tegenwoordige tijd:                              stam of stam + t                            hele werkwoord -en

- verleden tijd:                                           'T eX-KoFSCHiP                              stam + te(n) of de(n)

- voltooid deelwoord:                             'T eX-KoFSCHiP                               +t / +d


Ik jog - hij jogt - wij joggen                    ik jogde - wij jogden                  wij hebben gejogd

ik check - hij check - wij checken   ik checkte - wij checkten         wij hebben gecheckt

Slide 5 - Slide

Let op:
Werkwoorden waarvan de stam niet eindigt op 1 van de medeklinkers uit 'T eX-KoFSCHiP, maar die wel een sisklank hebben, krijgen een t.





Slide 6 - Slide

Uitzonderingen
Engelse werkwoorden die je op zijn Nederlands uitspreekt, krijgen geen dubbele medeklinker.

To volleyball -> stam: volleybal -> uitspraak
    To baseball -> stam: baseball ->  uitspraak
grillen - gril(t) - grilde(n) - gegrild
scannen - scan(t) - scande(n) - gescand
chatten - chat(-) - chatte(n) - gechat


Slide 7 - Slide

Uitzonderingen (vervolg)
Laat de Engelse uitgangs-e staan, als je anders een uitspraak-probleem krijgt.

Racen        race(t)          racete(n)           geracet
Gamen      game(t)       gamede(n)       gegamed
Deleten    delete(t)       deletete(n)      gedeletet

Slide 8 - Slide

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd
Romy en Marie (racen)
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 9 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
Inloggen -
A
Bob logt in en downloadt een document.
B
Bob logd in en download een document.
C
Bob logt in en download een document.
D
Bob logt in en downloat een document.

Slide 10 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
timer
0:15
A
De leerling stresste tijdens de toetsweek
B
De leerling streste tijdens de toetsweek
C
De leerling stressde tijdens de toetsweek
D
De leerling stresde tijdens de toetsweek

Slide 11 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

timer
0:15
A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 12 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje ... (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vader (downloaden)
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 14 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
Gisteren racede ik naar huis
B
Gisteren racte ik naar huis
C
Gisteren racete ik naar huis
D
Gisteren racde ik naar huis

Slide 15 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
Ik ben door het ongeluk gebrainwasht.
B
Ik ben door het ongeluk gebrainwashet.
C
Ik ben door het ongeluk gebrainwashd.
D
Ik ben door het ongeluk gebrainwashed.

Slide 16 - Quiz

Engelse werkwoorden vervoegen
Kies de juiste schrijfwijze:
timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij gamd de hele dag.

Slide 17 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
De computer crashed tijdens de les
B
De computer crasht tijdens de les
C
De computer crashet tijdens de les
D
De computer crash't tijdens de les

Slide 18 - Quiz


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 20 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Hij (liken) .... elke foto die zij plaatst.

A
likt
B
liket
C
liked
D
likedt

Slide 21 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Na schooltijd (racen, vt) .... hij naar huis om op tijd te zijn voor de visite.
A
racte
B
racde
C
racete
D
racede

Slide 22 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 23 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 24 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 25 - Quiz


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm vt: pushen
A
pushete
B
pushde
C
pushte
D
pushede

Slide 26 - Quiz


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm tt: deleten
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 27 - Quiz

Zelf online oefenen
Opdracht 1 t/m 3
Bij een onvoldoende score van 1 of meer opdrachten, ook de extra oefeningen maken.

                                                   
                            = woensdag 6 december

Slide 28 - Slide