Vwo 2 - K3 E: Grammatik

VWO 2 - Woche 46 - Stunde 1
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

VWO 2 - Woche 46 - Stunde 1

Slide 1 - Slide

Aan het begin van de les
1. Zoek (rustig) je plekje op. 
2.Op tafel: 
  • Duits boek, 
  • Duits schrift, 
  • pen

Slide 2 - Slide

Planung

Wochenaufgaben: overhoren  Lernliste B, C, D

Grammatik: de lidwoorden 'der, die, das' + Aufgabe 20, 21, 22, 23, 24, 25








    Doelen


      Je kunt de woorden over het thema school actief gebruiken. 

      Je kunt de hoofdregels van het geslacht voor zelfstandige naamwoorden 



      Slide 3 - Slide

      Wochenaufgaben 
      Overhoren: Lernliste B (Niederländisch - wer) NL-DU
                             Lernliste C + D (DU-NL)

      Slide 4 - Slide

      Grammatik: lidwoorden: der, die das? 

      Slide 5 - Slide

      Geslacht zelfstandig naamwoord: der, die, das
      In het Duits krijgen alle zelfstandig naamwoorden een hoofdletter!
      In het Duits heb je mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden. Bij een zelfstandig naamwoord hoort altijd een lidwoord (de, het). 

      • mannelijk lidwoord= der --> Mann
      • vrouwelijk lidwoord = die --> Frau
      • onzijdig lidwoord= das --> Kind
      • lidwoord bij meervoud = die --> Männer, Frauen, Kinder

      Slide 6 - Slide

      We beginnen met: mannelijk
      mannelijk lidwoord = der

      Slide 7 - Slide

      Slide 8 - Video

      Mannelijk - der
      1.  Mannelijke personen of dieren:
            der Onkel, der Vater, der Bruder, der Lehrer, der Stier, der Kater
      2. Dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen : 
            der Montag, der Dienstag,  der Januar, der Februar, der Frühling (lente), 
            der Sommer, der Herbst, der Winter, der Norden, der Süden, der Westen, 
            der Osten
      3. Zelfstandig naamwoord is gelijk aan de stam van een werkwoord.
          der Anfang --> anfangen, der Beginn --> beginnen, der Besuch -->
           besuchen


      Slide 9 - Slide

      Vrouwelijk - die
      1. Vrouwelijke personen of dieren: 
          die Mutter, die Tante, die Schwester, die Lehrerin, die Kuh, die Löwin
      2. Woorden (dingen) op -e zijn bijna altijd vrouwelijk
          die Straße,   die Klasse, die Gruppe (uitzonderingen:der Name, der Käse)
      3. Woorden die eindigen op –heit, -keit, -schaft, -ung,  -ion, - ei, -ik, 
           -tät, -ur. die Mannschaft, die Gesundheit, die Fröhlichkeit,  die Übung,    
              die Präsentation, die Polizei, die Politik, die Universität.
      4. Getallen: 
             die Eins, die Zwei, die Drei, die Hundert ...

      Slide 10 - Slide

      Onzijdig - das
      1. Nederlandse “het” woorden zijn meestal onzijdig in het Duits
         das Buch, das Kind, das Dach, das Fenster, das Heft

      2onzijdig zijn alle woorden die eindigen op: -lein en –chen                                          (verkleinwoorden)
          das Mädchen, das Kästchen, das Fräulein, das Männlein

      Slide 11 - Slide

      Meervoud - die
      Ten slotte krijgen alle meervoud zelfstandig naamwoorden het lidwoord 'die'.
      der Mann --> die Männer
      das Mädchen --> die Mädchen
      die Schülerin --> die Schülerinnen


      Slide 12 - Slide

      Vul het lidwoord in.
      ______ Oktober
      timer
      0:30
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 13 - Quiz

      _____ Herbst
      timer
      0:30
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 14 - Quiz

      _____ Wirklichkeit
      timer
      0:30
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 15 - Quiz

      _____ Bierchen
      timer
      0:30
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 16 - Quiz

      _____ Lampe
      timer
      0:30
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 17 - Quiz

      ______ Freundschaft
      timer
      0:30
      A
      der
      B
      die
      C
      das

      Slide 18 - Quiz

      Grammatik: lidwoorden
      --> K3 Paragraf E: Grammatik (S.78)    

      Selbstständig: Aufgabe 20, 21, 22, 23, 24, 25                          
      Zeit: 20 Minuten, danach besprechen

      Klaar = Lernen/wiederholen  
      • K3 Lernliste B NL-DU 
      • K3 Lernliste A, C, D DU-NL
      timer
      20:00

      Slide 19 - Slide

      nächste Stunde
      Lesen: Paragraf H
      Wortschatz + Sprachen: Retrieval Practice

      Blijf op je plek tot de docent aangeeft dat het lesuur voorbij is. 
      Schuif je stoel aan en laat het lokaal netjes achter. Danke! 

      Slide 20 - Slide