SE 4 voorbereiding Hoofdstuk 1,2 & 4

SE 4 voorbereiding Hoofdstuk 1,2 & 4
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

SE 4 voorbereiding Hoofdstuk 1,2 & 4

Slide 1 - Slide

Hoe bereken je de koopkracht (reële verandering)

Slide 2 - Slide

1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde
Verschil in inkomen
Modaal inkomen -> Inkomen dat het meest voorkomt

Sociaal minimum -> Heb je nodig om van te leven

Zoek in tweetallen op: 
  • Wat was het modale inkomen in 2023?
  • Wat was het sociaal minimum in 2023?




Slide 3 - Slide

Soorten uitgaven
uitleg: 
regelmatig met wisselend bedrag 
vast moment, vast bedrag 
uitgaven 
die je soms doet
Soorten Uitgaven:
Dagelijkse uitgaven

Vaste lasten

Incidentele uitgaven

Slide 4 - Slide

Koopkracht
Je koopkracht is dus afhankelijk van twee zaken: 
  • De prijzen 
  • Je inkomen 

Formule : 
Verandering inkomen (in %) - inflatie (in %) = verandering koopkracht (in %)

Slide 5 - Slide

3.3 geld lenen kost geld
Kredietkosten berekenen
p. 79 van je boek

Slide 6 - Slide

Voor incidentele uitgaven moeten we geld reserveren. (=sparen)
Om te berekenen welk bedrag er geserveerd moet worden kun je de volgende formule gebruiken:

Slide 7 - Slide

Je kan een gedeelte van een totaal in procenten uitrekenen

Als je wilt weten hoeveel iets van een totaal is. Je hebt nu geen percentage, want die ga je berekenen.

Formule:
 Gevraagde aantal / geheel x 100%
deel / geheeld x 100%

Slide 8 - Slide

(NIEUW - OUD) / OUD x 100%

Slide 9 - Slide

Koopkracht van je spaargeld

Slide 10 - Slide

Directe ruil en 
indirecte ruil

Goederen tegen goederen ruilen = directe ruil.

Geld tegen een product  'ruilen' = indirecte ruil.
Directe ruil

Slide 11 - Slide

Omrekenen
week naar maand/maand naar week
Week naar maand                                           bedrag x 52 : 12

Maand naar week                                            bedrag x 12 : 52



Slide 12 - Slide

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
  • (getal van nieuw jaar : getal van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Wat is indexcijfer van 2015 en 2016?

Slide 13 - Slide

Lorenzcurve 

Slide 14 - Slide

Groeifactor
Procenten berekenen met de groeifactor:

Een stijging van 3% is een groeifactor van 1,03
Een stijging van 3,5% is een groeifactor van 1,035

Voorbeeld: €1000 x 1,03 = €1030
Zo bereken je dus een stijging met de groeitfactor!

Slide 15 - Slide

Gebruik van geld
Geldfuncties:
-Ruilmiddel--> Als je iets koopt
-Spaarmiddel--> Als je geld opzij zet voor later
-Rekenmiddel--> Als je de waarde vaststelt van iets

Slide 16 - Slide

Soorten inkomens

Slide 17 - Slide

Voor incidentele uitgaven moeten we geld reserveren. (=sparen)
Om te berekenen welk bedrag er geserveerd moet worden kun je de volgende formule gebruiken:

Slide 18 - Slide

Welvaart & Welzijn
Welvaart en welzijn samen = 'brede welvaart'
  • Welzijn
  • = de kwaliteit van leven

  • Lastig in geld uit te drukken

  • Voorbeeld
  • Prettige woonomgeving, liefde en vriendschap, gezondheid

  • Welvaart
  • = de mate waarin je in je behoeften kunt voorzien

  • Kun je in geld uitdrukken

  • Meer inkomen = meer welvaart

Slide 19 - Slide

Lorenzcurve

Slide 20 - Slide

Productie sectoren
Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector
Quartaire sector

Slide 21 - Slide