What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
1.3 heb je geld nodig om te ruilen?
Paragraaf 3
Heb je geld nodig om te ruilen?
1 / 43
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
This lesson contains
43 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
2 videos
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Paragraaf 3
Heb je geld nodig om te ruilen?
Slide 1 - Slide
Deze les:
Iedereen aanwezig
voorkennis
nakijken
nieuwe theorie
quiz
vragen maken
Slide 2 - Slide
Deze les:
Iedereen aanwezig
voorkennis
nakijken
nieuwe theorie
quiz
vragen maken
Slide 3 - Slide
nakijken
opdracht 14 t/m 29 blz 14
Slide 4 - Slide
Welke beloning hoort bij welke productiefactor?
Sleep de beloningen naar de juiste plek.
je hand ophouden
inkomen uit bezit
inkomen uit arbeid
inkomen in natura
overdrachtsinkomen
Slide 5 - Drag question
Een overzicht van je inkomsten en uitgaven noem je ..
A
Rekening
B
Overzicht
C
Begroting
D
Reserveren
Slide 6 - Quiz
De budgetlijn gebruiken we omdat
A
Deze lijn producten weergeeft
B
Deze lijn alle mogelijke productcombinaties weergeeft die je maximaal kunt kopen met een bepaald budget
C
je dan beter kunt kiezen
D
dan weet je hoeveel je kunt overhouden
Slide 7 - Quiz
Je tekent een budgetlijn-grafiek wat staat er op de assen?
A
De prijs van de goederen.
B
De prijs van de goederen in % van het budget.
C
hoeveel producten je kan kopen
D
Het evenwicht
Slide 8 - Quiz
€ 2,50 zakgeld per week is
A
€ 10,- per maand
B
€ 125,- per jaar
C
€ 32,50 per kwartaal
Slide 9 - Quiz
Leerdoelen deze les:
je weet het verschil tussen directe en indirecte ruil
je kent de functies van geld
je kent de geschiedenis van geld
je kent de randvoorwaarden van ons geldsysteem
je kunt rekenen met procenten in indexcijfers
Slide 10 - Slide
Functies van geld
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel
Slide 11 - Slide
Twee soorten geld
Chartaal geld
Giraal geld
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Slide 14 - Video
Koopkracht
Je koopkracht laat zien hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.
Je koopkracht is dus afhankelijk van:
- De prijzen
- Je inkomen
Slide 15 - Slide
Rekenen met procenten
Slide 16 - Slide
Van je kleedgeld (€ 150,-) geef je € 39,- uit aan kleding. Hoeveel procent van je kleedgeld is dit?
Slide 17 - Open question
Deel van een geheel berekenen
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Vorig jaar kreeg je € 5,- zakgeld, dit jaar krijg je € 6,30. Met hoeveel procent is je zakgeld gestegen?
Slide 20 - Open question
Procentuele stijging
(Nieuw - oud) : oud x 100%
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Inflatie
: prijsstijging, hierdoor daalt koopkracht
Slide 23 - Slide
Een indexcijfer geeft aan hoeveel een getal verschilt met de basis. Het basisjaar heeft indexcijfer 100.
Indexcijfers
Rekenen met indexcijfers:
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100
Voorbeeld:
Loon basisjaar: 2000 euro
Loon nieuwjaar: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil
Slide 30 - Quiz
Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil, giraal geld.
B
indirecte ruil, giraal geld.
C
Directe ruil, chartaal geld.
D
Indirecte ruil, chartaal geld.
Slide 31 - Quiz
Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden
Slide 32 - Quiz
Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Koopruil
D
Inflatie
Slide 33 - Quiz
Welk middel past niet bij
de 3 functies van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel
Slide 34 - Quiz
Waarom kunnen we zeggen dat ons geld fiduciair is?
A
We hebben vooral giraal geld
B
Het is een wettig betaalmiddel
C
Het is indirecte ruil
D
We hebben het zo afgesproken
Slide 35 - Quiz
Procenten rond ik af op..
A
1 decimaal
B
2 decimalen
C
gehele getallen
D
3 decimalen
Slide 36 - Quiz
Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist
Slide 37 - Quiz
Als je loon in procenten meer stijgt dan de prijzen, neemt je koopkracht toe.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 38 - Quiz
Welke formule gebruik je om een verandering van de omzet in procenten uit te rekenen?
A
deel/geheel ×100%
B
(nieuw-oud)/oud x 100%
Slide 39 - Quiz
Welke formule gebruik je om een klein bedrag van je uitgave in een percentage van je totale uitgaven uit te rekenen?
A
deel/geheel ×100%
B
(nieuw-oud)/oud x 100%
Slide 40 - Quiz
De dieselprijs per liter is in een week tijd gestegen
van € 1,32 naar € 1,40.
Hoeveel is de dieselprijs gestegen in procenten?
A
5,3%
B
7,8%
C
6,1%
D
8,4%
Slide 41 - Quiz
In 2015 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
2,5 bananen
Slide 42 - Quiz
Huiswerk volgende les:
Doornemen paragraaf 1.3
Maken opdracht 30 t/m 46 vanaf blz 18
Slide 43 - Slide
More lessons like this
LES3
September 2020
- Lesson with
41 slides
Economie
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
1.3 heb je geld nodig om te ruilen?
September 2022
- Lesson with
35 slides
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
1.3_Heb je geld nodig om te ruilen?
September 2022
- Lesson with
45 slides
Economie
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
H1.4 Wordt alles duurder
September 2022
- Lesson with
23 slides
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
1.4 Het boodschappenmandje van het CBS
August 2018
- Lesson with
42 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
1.3_Heb je geld nodig om te ruilen?
August 2022
- Lesson with
29 slides
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
1.3_Heb je geld nodig om te ruilen?
September 2022
- Lesson with
32 slides
Economie
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
1.3_Heb je geld nodig om te ruilen?
September 2021
- Lesson with
44 slides
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3