Welke verbrandingsproducten ontstaan er bij de verbranding?
A
Water en zuurstof
B
Water en koolstofdioxide
C
Alleen zuurstof
D
Alleen koolstofdioxide
Slide 7 - Quiz
Welke verbrandingsgassen ontstaan als aardgas volledig verbrandt?
A
koolstofdioxide en water
B
koolstofmono-oxide en water
C
alleen koolstofdioxide
D
alleen koolstofmono-oxide
Slide 8 - Quiz
Bij fotosynthese ....
A
Nemen planten zuurstof op en geven CO2 af
B
Nemen planten koolstof op en geven zuurstof af
C
Nemen planten C02 op en geven zuurstof af
D
nemen planten koolstof op en geven CO2 af
Slide 9 - Quiz
wat is geen longziekte
A
astma
B
nicotine
C
chd
D
copd
Slide 10 - Quiz
Wat is astma?
A
Een autosomaal recessieve longziekte
B
Een vorm van chronisch obstructief longlijden
C
Aanvalsgewijze bronchusobstructie
D
Een longziekte obv allergie
Slide 11 - Quiz
Welke longziekte is soms het gevolg van roken?
A
hooikoorts
B
COPD
C
astma
D
darmontstekingen
Slide 12 - Quiz
Wat is waar met betrekking tot het ademhalingsstelsel?
A
In de longblaasjes zitten trilharen die de luchtwegen zuiveren
B
De luchtpijp en het strottenhoofd bestaan uit kraakbeenringen
C
In inademingslucht zit meer koolstofdioxide dan in uitademingslucht
D
De uitwisseling van zuurstof en kooldioxide vindt plaats in de bronchiën
Slide 13 - Quiz
Als je inademt met je middenrif, gaat het middenrif...
A
Omlaag
B
Omhoog
C
Groter
D
Kleiner
Slide 14 - Quiz
Juist of onjuist
a. Bij uitademen ontspannen de tussenribspieren en de middenrifspieren.
b. Bij inademen wordt het middenrif plat.
R, 1p
A
a = juist
b = juist
B
a = juist
b = onjuist
C
a = onjuist
b = juist
D
a = onjuist
b = onjuist
Slide 15 - Quiz
Hoe wordt dit gedeelte van het ademhalingsstelsel genoemd?
A
Bronchiën
B
Longblaasjes
C
Luchtpijp
D
Strottenhoofd
Slide 16 - Quiz
Het ademhalingsstelsel bestaat uit
A
Logen en Aorta
B
Aorta en slagaders
C
Bovenste en onderste ademhalingsstelsel
D
Slagaders en bovenste ademhalinsstelsel
Slide 17 - Quiz
1. Warmbloedige dieren hebben een constante lichaamstemperatuur. 2. Koudbloedige dieren nemen de temperatuur van hun omgeving aan. 3. Koudbloedige dieren zijn 's winters nooit actief.
A
1 is waar 2 en 3 zijn niet waar
B
1 en 2 zijn waar 3 is niet waar
C
1 is niet waar 2 en 3 zijn waar
D
1, 2 en 3 zijn waar
Slide 18 - Quiz
wie hebben er meer energierijke stoffen nodig? Warmbloedige of koudbloedige dieren
A
Warmbloedig, want die bewegen meer
B
koudbloedig, want die bewegen veel meer
C
warmbloedig, want die moeten hun lichaamstemp. constant houden
D
koudbloedig, die besteden veel energie aan lichaamstemperatuur.
Slide 19 - Quiz
Hoe zorgen koudbloedige dieren voor verwarming?
A
Niet, ze kunnen zelf lichaamswarmte produceren
B
Ze gaan meer bewegen om het warmer te krijgen.
C
Ze gaan onder andere in de zon liggen om op te warmen.
D
Ze gaan meer eten waardoor ze energie krijgen.
Slide 20 - Quiz
Koudbloedige dieren zijn heel actief in koude gebieden
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quiz
Welke bewering over warm- en koudbloedige dieren klopt NIET ?
A
Warmbloedige dieren hebben een constante lichaamstemperatuur.
B
Warmbloedige dieren hebben een isolatielaag om warm te blijven.
C
Koudbloedige dieren moet meer eten om te overleven.
D
Koudbloedige dieren zijn afhankelijk van de omgevingstemperatuur.
Slide 22 - Quiz
Vindt er veel verbranding plaats in een koudbloedig dier, wanneer het buiten koud is?
A
nee
B
ja
Slide 23 - Quiz
Koudbloedige dieren kunnen in de winter bijna niks doen, Waarom niet