29 november

Programma
  • 9 - 10 uur Nederlands + plannen TOA
  • 10 - 10.15 pauze
  • 10.15 - 11.05 Rekenen
  • 11.05 - 11.15 Pauze
  • 11.15 - 11.45 Burgerschap 
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsBurgerschapMBOStudiejaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

Programma
  • 9 - 10 uur Nederlands + plannen TOA
  • 10 - 10.15 pauze
  • 10.15 - 11.05 Rekenen
  • 11.05 - 11.15 Pauze
  • 11.15 - 11.45 Burgerschap 

Slide 1 - Slide

Begrippen leesvaardigheid
  • tekst verkennen
  • onderwerp
  • hoofdgedachte
  • tekstdoel
  • inleiding, middenstuk, slot
  • betrouwbaarheid van een tekst
  • feit, mening, argument

Slide 2 - Slide

Tekst verkennen
Als je een tekst voor je neus krijgt, waar kijk je dan het eerst naar?
  • titel
  • tussenkopjes
  • illustraties
  • dikgedrukte/anders gedrukte woorden
  • eventueel lees je de eerste alinea.

Slide 3 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
  • Onderwerp:
Eén woord of woordgroep waar de tekst over gaat.

  • Hoofdgedachte:
Wat is in één zin het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd. 

Slide 4 - Slide

Tekstdoel
Tekstdoel: Wat is het doel van de maker van de tekst:
  • informeren                              nieuwsbericht
  • instrueren                                gebruiksaanwijzing
  • overtuigen/betogen           betoog, ingezonden brief
  • overhalen/activeren           reclame
  • mening vormen                    discussie
  • amuseren                                roman, strip, speelfilm

Slide 5 - Slide

Opbouw
  • Inleiding: 
- aandacht trekken van de lezer
- introduceren van het onderwerp
  • middenstuk/kern:
- uitwerking deelonderwerpen
  • slot:
- conclusie, korte samenvatting, vooruitblik.

Slide 6 - Slide

Betrouwbaarheid
  • Auteur: is hij deskundig?
  • Bron: hoe staat de bron bekend?
  • Datum: is de tekst misschien verouderd? 
  • Lay-out: hoe ziet de tekst eruit?
Is de tekst bruikbaar?

Slide 7 - Slide

Feit, mening, argument

  • Feit: Iets waarvan je kunt controleren of het waar is of niet.
  • Mening: Wat iemand ergens van vindt = standpunt.
  • Argument: feiten of beweringen waarmee je je mening ondersteunt.

Slide 8 - Slide

Opdracht
  • Lees de tekst.
  • Beantwoord de vragen. 

Slide 9 - Slide

Rekenen
  • Ga verder met de methode en/of de werkbladen. 

Slide 10 - Slide

Burgerschap
Paragraaf 3.1 bespreken kennisvragen

Slide 11 - Slide