lesweek 4 H6 Accountanalyse en accountbeheer (J18B)
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2
This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Break-evenafzet (BEA)
De afzet waarbij er geen winst en geen verlies wordt gemaakt.
Break-evenomzet (BEO)
Break-evenomzet = break-evenafzet x verkoopprijs exclusief BTW
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Klantwaarde
Wat brengt de klant op gedurende de
hele samenwerking
Formule: KW= (T x A x P) - K
Slide 11 - Slide
Klantwaarde
Een pizzeria berekent de klantwaarde van twee klanten: Arthur en Femke
Arthur haalt vier jaar lang iedere zondag voor €10 een pizza af.
Femke komt met het gezin drie jaar lang één keer in de maand bij de pizzeria eten en geeft iedere keer in totaal €100 euro uit.
De totale klantwaarde van Arthur is €10 × 52 weken = € 520 per jaar, en € 520 × 4 jaar = € 2.080 in totaal.
De totale klantwaarde van Femke is € 100 × 12 maanden = € 1.200 per jaar, en € 1.200 × 3 jaar = € 3.600 in totaal.
Femke heeft dus een hogere klantwaarde voor deze pizzeria dan Arthur
Slide 12 - Slide
Klantwaarde
Een pizzeria berekent de klantwaarde van twee klanten: Arthur en Femke
Arthur haalt vier jaar lang iedere zondag voor €10 een pizza af.
Femke komt met het gezin drie jaar lang één keer in de maand bij de pizzeria eten en geeft iedere keer in totaal €100 euro uit.
De totale klantwaarde van Arthur is €10 × 52 weken = € 520 per jaar, en € 520 × 4 jaar = € 2.080 in totaal.
De totale klantwaarde van Femke is € 100 × 12 maanden = € 1.200 per jaar, en € 1.200 × 3 jaar = € 3.600 in totaal.
Femke heeft dus een hogere klantwaarde voor deze pizzeria dan Arthur
Slide 13 - Slide
Koop, huur of lease
Koop
Huur
Lease
Slide 14 - Slide
Koop, huur of lease
Koop
+ Eigendom
- Aanschafkosten
Huur
+ Geen investering
- Geen eigendom
Lease
+ Vaste maandelijkse kosten met uitzicht op eigendom
- Pas eigendom aan het eind van de looptijd
Slide 15 - Slide
Je kunt je marktaandeel vergroten door distributiespreiding.
Dat betekent:
A
het omzetaandeel vergroten.
B
meer verkooppunten inschakelen.
C
meer reclame maken.
Slide 16 - Quiz
Het marktpotentieel kan stijgen door:
A
toename geboortes.
B
afname geldgroei (er komt minder geld in omloop).
C
productiestijging.
Slide 17 - Quiz
Een bedrijf heeft € 100.000 omzet. De totale markt is € 1.000.000 groot.
Het marktaandeel is:
A
1%
B
10%
C
100%
Slide 18 - Quiz
De break-evenafzet en de werkelijke afzet zijn vaak niet hetzelfde.
Als er meer werkelijke afzet is, spreken we van:
A
een break-evenpunt.
B
een veiligheidsmarge.
C
constante kosten.
Slide 19 - Quiz
Wat is het verschil tussen een winstopslag en een winstmarge?
A
Winstopslag is een opslag en winstmarge een afslag.
B
Winstopslag is een percentage van de verkoop en winstmarge een opslag op de inkoop.
C
Winstopslag is een percentage van de inkoop en winstmarge een opslag op de verkoop.
Slide 20 - Quiz
Een ander woord voor klantwaarde is:
A
customer price.
B
customer value.
Slide 21 - Quiz
Een voorbeeld van kostenreductie is:
A
afval/tarra zo beperkt mogelijk houden.
B
investeren in nieuw personeel.
C
vergroten van de import.
Slide 22 - Quiz
Een nadeel van lease is:
A
de aanschafkosten zijn relatief hoog.
B
er is een grote investering vereist.
C
de machines zijn pas eigendom aan het einde van de looptijd.
Slide 23 - Quiz
20% van de klanten zorgt voor 80% van de omzet van een bedrijf.
Deze wetmatigheid heet:
A
de wet van Snuf.
B
klantsegmentatie.
C
de wet van Pareto.
Slide 24 - Quiz
Als een belangrijke concurrent van bedrijf X failliet gaat is dit voor bedrijf X
A
Bedreiging
B
Sterk punt
C
Zwak punt
D
Kans
Slide 25 - Quiz
In het meest positieve geval zie je dat in een SWOT-analyse
A
Een strength en een opportunity samenvallen
B
Een opportunity een weakness oplost
C
Een opportunity en een weakness samenvallen
D
Een weakness wordt opgelost door een threat
Slide 26 - Quiz
Een groothandel vergelijkt de bedrijfsvoering met een aantal concurrenten op bepaalde aspecten. Welke methode gebruikt de groothandel?
A
Afnemersanalyse van Ferrel
B
Positioneringskaart
C
Benchmarking
D
SWOT-analyse
Slide 27 - Quiz
Een analysemodel bepaalt de te volgen strategie met behulp van de marktgroei en het relatief marktaandeel. Welk model is dit?
A
Matrix van Pareto
B
BCG-Matrix
C
Piramide van Maslow
D
MABA-Matrix
Slide 28 - Quiz
Juist / Onjuist:De letters ABCD in de ABCD-analyse staat voor: Afnemers, Bedrijfstak, Concurrenten, DESTEP
A
Onjuist
B
Juist
Slide 29 - Quiz
‘Een accountmanager die als doel heeft lange termijn relaties op te bouwen met strategisch belangrijke accounts van een onderneming.’ Welke functie is dit?
A
Corporate accountmanager
B
Key-accountmanager
C
National accountmanager
D
Junior Accountmanager
Slide 30 - Quiz
De ABCD-analyse wordt vooral gebruikt voor de
A
Omzet analyse
B
Interne analyse
C
klanten analyse
D
Externe Analyse
Slide 31 - Quiz
Wat is geen concurrentievorm?
A
Behoefteconcurrentie
B
Generieke concurrentie
C
Reclameconcurrentie
D
Productvormconcurrentie
Slide 32 - Quiz
De 6W afnemersanalyse van Ferrel zijn: wie, wat, waar, welke, wanneer, waarom en waarom niet. Welke hoort hier niet bij?
A
Welke
B
Wie
C
Waarom
D
Waarom niet
Slide 33 - Quiz
Waar staat de P voor in de DESTEP?
A
Prijsconcurrentie
B
Product
C
Politiek/Juridisch
D
Promotionele acties
Slide 34 - Quiz
Een importeur van fruit onderscheidt zich door uitsluitend fairtradeproducten te importeren. De importeur verkoopt deze producten door aan biologische supermarkten.
A
Differentiatiestrategie
B
Biofoodstrategie
C
Focusstrategie
D
Kostenleiderschap
Slide 35 - Quiz
Een fabrikant die veel doet aan onderzoek om steeds met de nieuwste producten te komen, hanteert de waardestrategie...
A
Customer intimacy
B
Product leadership
C
Operational excellence
D
Research leadership
Slide 36 - Quiz
Op welke onderdelen heeft de externe analyse betrekking
A
Behoefte , klantenrelaties , concurrentie
B
Wensen in de markt , concurrentie , omgevingsfactoren