Kapitel 3, Lektion 5

Lernziele (A1)
Je kunt de uitgangen van de eerste, derde en de vierde naamval toepassen bij woorden van de der-groep en de ein-groep
1 / 48
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lernziele (A1)
Je kunt de uitgangen van de eerste, derde en de vierde naamval toepassen bij woorden van de der-groep en de ein-groep

Slide 1 - Slide

Lies den Text Mit diesen Tricks werden Sie im Supermarkt verführt... Welche Wörter passen in die Lücken?

Slide 2 - Slide

1
A
gefüllt
B
mitgenommen

Slide 3 - Quiz

2.
A
fortsetzen
B
verändern

Slide 4 - Quiz

3.
A
ab
B
zu

Slide 5 - Quiz

4.
A
exklusiver
B
preisgünstiger

Slide 6 - Quiz

5.
A
glücklicher
B
länger

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

1
A
Haar koelkast zit vol met dingen die ze niet wil.
B
In haar koelkast zitten altijd te weinig spullen.

Slide 9 - Quiz

2.
A
Ze vindt boodschappen doen een tijdrovende klus.
B
Ze vindt de boodschappen altijd veel te duur.

Slide 10 - Quiz

3.
A
Ze wil in de supermarkt gaan werken.
B
Ze wil in de supermarkt gaan wonen.

Slide 11 - Quiz

Grammatik
Der Dativ

Slide 12 - Slide

der-Gruppe: Bij welk geslacht zijn de vormen van de 1e en 4e naamval niet hetzelfde?

Slide 13 - Open question

ein-Gruppe: Wat valt je op aan de vormen van de 1e en 4e naamval?

Slide 14 - Open question

ein-Gruppe: wat valt je op aan de 1e naamval mannelijk en de 1e en 4e naamval onzijdig?

Slide 15 - Open question

Bij de 3e naamval meervoud gebeurt er iets bijzonders met het zelfstandig naamwoord. Wat?

Slide 16 - Open question

_____ Supermarkt (m) verkauft Bio-Produkte.
A
Dieser
B
Diesen

Slide 17 - Quiz

Wir brauchen ____ Tomaten (mv).
A
keine
B
keinen

Slide 18 - Quiz

_____ Eis (o) is super lecker!
A
Dies
B
Dieses

Slide 19 - Quiz

Ich esse nie ______ Wurst (v).
A
solche
B
solcher

Slide 20 - Quiz

Der Lehrer erzählt ______ eine Tolle Geschichte.
A
seine Schüler
B
seinen Schülern

Slide 21 - Quiz

Die Polizei hat ____ Dieb (m) festgenommen.
A
den
B
der

Slide 22 - Quiz

_____ Kunden (mv) sind sehr zufrieden.
A
Alle
B
Allen

Slide 23 - Quiz

Willst du _____ Kaffee (m)?
A
ein
B
einen

Slide 24 - Quiz

_____ Freund (m) hast du fünf Euro gegeben?
A
Welchem
B
Welchen

Slide 25 - Quiz

Ich schenke ___ Oma (v) Blumen zum Geburtstag.
A
meine
B
meiner

Slide 26 - Quiz

______ Verkäuferin (v) ist sehr freundlich zu mir.
A
Die
B
Der

Slide 27 - Quiz

1. D___ Verkäufer (m) hat mir all___ Produkte (mv) gezeigt.
2. Manch___ Leute (mv) essen kein___ Fleisch (o).
3. Paul hat sein__ Schwester (v) d___ Brot (o) gegeben. 
4. Mein___ Bruder (m) isst am liebsten d___ Pfannkuchen (mv)            von Silvi.
5. Unser__ Dorf (o) hat leider kein___ Supermarkt (m)

Slide 28 - Slide

1. Ich zeige (mijn) _____ Opa (de) _____ Schule (v). 
2. Hat (jouw) _____ Bruder (de) ______ Kassenzettel (m) verloren?
3. (Deze) _____ Gemüse (o) ist sehr gesund. 
4. Jan schickt (zijn) _____ Freunde _____ (mv) (een) ______ Karte           aus Wien.
5. (Alle) _____ Schüler haben (het) ____ Fest besucht. 
6. (Ons) ____ Haus hat (geen) _____ Garten (m). 

Slide 29 - Slide

(machen) - weniger - Sport. - Sie - zu

Slide 30 - Open question

viel - und - Fett- (essen) - Außerdem - sie - Zucker. - zu

Slide 31 - Open question

nicht - (finden) - gut. - das - Ich

Slide 32 - Open question

der - Schulkantine - (verkaufen) - in - kein - man - Obst? - Warum

Slide 33 - Open question

meisten - Schüler - Die - lecker. - (finden) - Salate - auch

Slide 34 - Open question

haben. - (müssen) - Schule - Die - gesündere - Schulkantine - eine

Slide 35 - Open question

(wollen) - Schüler - dabei - viele - helfen. - Wahrscheinlich

Slide 36 - Open question

zusammen - wir - So - an - gesünderen - einer - (arbeiten) - Zukunft!

Slide 37 - Open question

Text Schnitzel aus dem Toaster - Wie essen wir heute? 

Slide 38 - Slide

wichtiges
A
belangrijk
B
boeiend

Slide 39 - Quiz

öfter
A
beter
B
vaker

Slide 40 - Quiz

rasch
A
lekker
B
snel

Slide 41 - Quiz

gemeinsam
A
rustig
B
samen

Slide 42 - Quiz

Dosen
A
blikken
B
kratten

Slide 43 - Quiz

Töpfe
A
borden
B
pannen

Slide 44 - Quiz

Welke uitspraak komt overeen met alinea 1?
A
Koken krijgt veel aandacht in de media
B
Veel tv-koks schrijven ook voor de krant.
C
voor steeds meer mensen is koken een hobby

Slide 45 - Quiz

In alinea 2 wordt er gesproken over Nimm drei. Wat is er belangrijk bij Nimm drei? - Dat gerechten...
A
betaalbaar zijn
B
erg voedzaam zijn
C
vlug op tafel staan

Slide 46 - Quiz

Welke uitspraak sluit het beste aan bij alinea 3?
A
'Ik nodig soms mensen uit voor het eten, maar ze zeggen steeds af'
B
'Ik heb het te druk, ik kom bijna niet aan koken toe.'
C
'Ik wil lekker eten, maar het mag niet te veel kosten.'

Slide 47 - Quiz

Wat maakt alinea 4 duidelijk?
A
Kant-en-klaarproducten worden steeds populairder.
B
Makkelijke maaltijden zijn vaak vies, ongezond en duur.
C
Voor echt verse ingrediënten moet je op de markt zijn.

Slide 48 - Quiz