kunststromingen

kunststromingen 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
Grafische VormgevingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

kunststromingen 

Slide 1 - Slide

Hoe komt een kunststroming tot stand?
 
Deze ontstaat meestal doordat een kunstcriticus er een naam op plakt. 
Denk hierbij aan kubisme, surrealisme, impressionisme  

Slide 2 - Slide

Wat weet je na deze les
  • Welke kunststromingen er zijn
  • Welke bekende kunstenaars bij de stromingen horen
  • Je weet/ hebt een idee welke kunststroming je wilt gaan gebruiken.

Slide 3 - Slide

Middeleeuwse kunst
  • 1000- 1200
  • Kunst had als functie om het geloof te  verspreidden.
  • Kerk was vaak de opdrachtgever, kunstenaars waren veelal anoniem
  • Educatieve afbeeldingen uit de bijbel. (mensen konden niet lezen en schrijven)
  • Er werden veel kerken gebouwd

Slide 4 - Slide

Renaissance
1400-1600

  • Wedergeboorte
  • Sterke oriëntatie met klassieke oudheid.
  •  De mens kwam meer centraal te staan. Religie en het leven na de dood verdween meer naar de achtergrond
  • Kennis en brede ontwikkeling werden belangrijk. 
Geboorte van Venus- Boticelli

Slide 5 - Slide

Mona Lisa, Leonarda da Vinci
De toren van Babel, Pieter Bruegel de Oude
de tuin van Eden
Jeroen Bosch
De hand van God- Michelangelo 

Slide 6 - Slide

Barok 
  • 1600-1720
  • extreem realisme
  • dramatische effecten
  • sterke licht/ donker contrasten
  • veel emotie op gezichten
  • veel vaart en beweging, drukke figuren
  • berekende dieptebewerking

Slide 7 - Slide

Carravagio-  Judith onthoofd Holofernes, 1598
Rembrandt van Rijn- De Nachtwacht ,  1642
Johannes Vermeer- Het Melkmeisje
1660
Gian Lorenzo  Bernini- Anima Dannata,                        1619

Slide 8 - Slide

Rococo
De Winter- Jacob de Wit, 1760
  • 1720- 1755
  •  Rijke versieringen en vloeiende vormen
  • Lieflijk en luchtig karakter
  • Zachte pastelkleuren

Slide 9 - Slide

Marie Fargues- Jean Etienne Liotard, 1756- 1758 
Abraham Roentgen, 1758
13 banen goudleer

Slide 10 - Slide

Romantiek
  • 1790- 1850
  •  Landschappen en ongerepte natuur
  • Sprookjeswereld
  • Idealisering van de werkelijkheid
  • Dromen, nachtmerries en gruwelijke taferelen
  • De Middeleeuwen 
Burning of the houses of lords and commons- William Turner, 1834

Slide 11 - Slide

De vrouwen van Algiers, Delacroix
Kloosterbegraafplaats in de sneeuw- Friedrich, 1818
Reading by the window- Charles James Lewis

Slide 12 - Slide

Impressionisme
  • 1870- 1910
  • Onderwerpen uit de directe omgeving
  • Licht, kleur en atmosfeer zijn van belang.
  • Snelle en directe schildertechniek (1e vluchtige indruk)
  • Door de invloed van de fotografie meer toevallige composities en afsnijdingen.  
De Japanse brug en waterlelies- Claude Monet , 1899

Slide 13 - Slide

Jugendstil/ Art Nouveau
  • 1880- 1914
  • Gebruik van moderne technieken.
  • Afkeer van symmetrie
  • Dominantie van bloem- en vogelmotieven
  •  Inspiratiebron is de natuur
  • Kleuren en gebogen vormen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Expressionisme
  • 1905- 1940
  • Gevoelens en ervaringen uitdrukken door kunst
  • Vervormen van de zichtbare werkelijheid
  • Felle kleuren
  • Grillige beelden
  • Slordige schildertechniek
  • Platte vlakken
  • Foutief perspectief 
De schreeuw- Edward Munch

Slide 16 - Slide

Kubisme


  • Verregaande vereenvoudiging.
  • Perspectief vanuit meerdere standpunten.
  • Vormen zijn vlak en vermenigvuldigd.
Spaanse vrouw, Picasso

Slide 17 - Slide

Huis van Wotruba- Wotruba

Slide 18 - Slide

Dadaïsme

  • 1916- 1924
  • Systematisch negativisme
  • Gebruik van collages
  • Absolute artistieke vrijheid
  • Kunst is niks en alles is kunst

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Surrealisme
  • 1924- 1940
  • Realistische stijl met onverwachte combinaties
  • Geen eenheid tussen de verschillende kunstenaars
  • Onderbewuste zichtbaar maken (Freud)

Slide 21 - Slide

Schip met vlinders, Dali
Max Ernst

Slide 22 - Slide

De stijl
1917- 1932
  • Streven naar harmonie en evenwicht.
  • Geometrische vormen.
  • Primaire kleurvlakken
  •  Zwart, wit en grijs. 
  • Horizontale en verticale lijnen Tekst
Mondriaan

Slide 23 - Slide

Stoel- Gerrit Rietveld

Slide 24 - Slide

Abstract expressionisme
  • 1946-  1960
  • Beïnvloed door kubisme, expressionisme en surrealisme
  • Creëerde nieuwe mogelijkheden voor de kunstenaar. 
  • Action painting, de actie, het maken is belangrijker. 
Kleurenstudie, Kadinsky

Slide 25 - Slide

Free form, Jackson Pollock
Mark Rothko

Slide 26 - Slide

Pop- Art
  • 1956- 1965
  • Alledaagse gebruiksvoorwerpen
  • Stripverhalen.
  • Reclame, televisie, kranten en tijdschriften
  • Decoratief, zelden een diepere betekenis. 
Andy Warhol

Slide 27 - Slide

Keith Haring
Dropped cone, Claes Oldenburg

Slide 28 - Slide

Hedendaagse kunst
  • 1985- heden
  • Geen stromingen of kaders
  • Materiaal is het middel om tot een kunstwerk te komen
  • De commerciële markt bepaald of het kunstwerk geslaagd is of niet. 
  • Trends en ontwikkelingen
  • Wereldkunst 
Banksy

Slide 29 - Slide

Sterling Ruby
Thomas Schütte
Marlene Dumas

Slide 30 - Slide

Welke stroming spreekt jou het meeste aan? 

Slide 31 - Slide