Antwoorden op de vragen over stofeigenschappen
Noteer drie stofeigenschappen van water.
Water is kleurloos.
Water heeft een kookpunt van 100 °C.
Water heeft een dichtheid van 1,00 g/cm³ bij 4 °C.
Leg uit waarom "massa" geen stofeigenschap is.
Massa is geen stofeigenschap omdat het afhankelijk is van de hoeveelheid stof. Stofeigenschappen zijn onafhankelijk van de hoeveelheid stof en zijn kenmerkend voor het materiaal zelf.
Wat is het verschil tussen een stofeigenschap en een fasevorm? Geef daarbij twee voorbeelden van elk.
Stofeigenschap: Een eigenschap die uniek is voor een stof, zoals dichtheid of kookpunt.
Voorbeelden: smeltpunt van ijs (0 °C), oplosbaarheid van suiker in water.
Fasevorm: De toestand waarin een stof voorkomt (vast, vloeibaar, gas).
Voorbeelden: ijs (vast), waterdamp (gas).
Welke stofeigenschap kun je gebruiken om suiker van zand te onderscheiden? Leg je antwoord uit.
Oplosbaarheid: Suiker lost op in water, terwijl zand niet oplost. Hierdoor kun je de twee stoffen scheiden.
Noem drie stofeigenschappen die je kunt meten zonder de stof te veranderen.
Dichtheid
Smeltpunt
Kookpunt
Hoe kun je aan de hand van stofeigenschappen bepalen of een stof water of alcohol is? Geef twee argumenten.
Water heeft een kookpunt van 100 °C, terwijl alcohol een kookpunt heeft van ongeveer 78 °C.
Water heeft een hogere dichtheid (1,00 g/cm³) dan alcohol (ongeveer 0,79 g/cm³).
Waarom is geur een minder betrouwbare stofeigenschap dan dichtheid of kookpunt?
Geur is subjectief en moeilijk nauwkeurig te meten. Bovendien kunnen verschillende stoffen een vergelijkbare geur hebben, wat het minder betrouwbaar maakt voor identificatie.
Antwoorden op de GOFIRE-berekeningen
Bereken de dichtheid van een blok met een massa van 600 gram en een volume van 0,75 dm³.
G: Gebruik de formule voor dichtheid: ρ = m ÷ V.
O: Massa (m) = 600 gram, Volume (V) = 0,75 dm³.
F:
𝜌
=
600
0
,
75
=
800
g/dm³ (of g/L)
ρ=
0,75
600
=800g/dm³ (of g/L)
I: De dichtheid van 800 g/dm³ komt overeen met hout.
R: Meetfouten, zoals onjuiste volumemetingen, kunnen de berekening beïnvloeden.
E: Controleer je waarden en herhaal de berekening als nodig.
Welke massa heeft een vloeistof met een volume van 2,5 liter en een dichtheid van 1,2 g/cm³?
G: Gebruik de formule: m = ρ × V.
O: Dichtheid (ρ) = 1,2 g/cm³, Volume (V) = 2,5 liter = 2500 cm³.
F:
𝑚
=
1
,
2
×
2500
=
3000
gram (of 3 kg)
m=1,2×2500=3000gram (of 3 kg)
I: Dit kan een olie of een zware vloeistof zijn.
R: Het omrekenen van liters naar cm³ is cruciaal om fouten te voorkomen.
E: De massa is 3000 gram.
Wat is het volume van een metalen blok met een massa van 7800 gram en een dichtheid van 7,8 g/cm³?
G: Gebruik de formule: V = m ÷ ρ.
O: Massa (m) = 7800 gram, Dichtheid (ρ) = 7,8 g/cm³.
F:
𝑉
=
7800
7
,
8
=
1000
cm³
V=
7,8
7800
=1000cm³
I: Dit komt overeen met een blok ijzer.
R: Zorg ervoor dat massa en dichtheid in dezelfde eenheid zijn.
E: Het volume is 1000 cm³.
Een ijsklontje heeft een massa van 450 gram en een volume van 500 cm³. Bereken de dichtheid en leg uit waarom het blijft drijven in water.
G: Gebruik de formule: ρ = m ÷ V.
O: Massa (m) = 450 gram, Volume (V) = 500 cm³.
F:
𝜌
=
450
500
=
0
,
9
g/cm³
ρ=
500
450
=0,9g/cm³
I: De dichtheid van water is 1,00 g/cm³. Omdat de dichtheid van ijs lager is, blijft het drijven.
R: Het volume van ijs is groter dan het smeltwatervolume, wat drijven verklaart.
E: De dichtheid van het ijsklontje is 0,9 g/cm³, waardoor het blijft drijven.