This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Begrijpend lezen
Begrijpend lezen
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Wat weet jij al van Koningsdag?
Slide 3 - Mind map
Lees- en lesdoel
Leesdoel: Je leert meer over Koningsdag en hoe het is ontstaan.
Lesdoel: Je kunt verschillende vragen over de tekst beantwoorden, onder andere door terug te lezen in de tekst. Daarbij oefen je met vragen over verwijswoorden.
Slide 4 - Slide
De tekst wordt uitgedeeld en de juf leest de tekst voor
Slide 5 - Slide
timer
2:00
Lees de tekst en arceer de moeilijke woorden. Typ ze dan over!
Slide 6 - Mind map
En dan nu ...
de vragen!
Slide 7 - Slide
Vanaf welk jaar werd Koninginnedag gevierd?
Slide 8 - Open question
Hoe heet de moeder van Juliana?
Slide 9 - Open question
In welk jaar volgde Willem-Alexander zijn moeder op?
Slide 10 - Open question
Wanneer wordt Koningsdag niet op 27 april gevierd?
Slide 11 - Open question
Wat zijn vaste onderdelen van de Koningsspelen?
Slide 12 - Open question
Welke gemeente bezoeken onze koning en koningin dit jaar?
Slide 13 - Open question
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar iets of iemand in de tekst. Op de plaats van het verwijswoord kun je altijd een ander woord invullen en soms zelfs een zin.
Voorbeelden van verwijswoorden: hij, hem, deze, die
zij, haar, deze, die, het, dit, dat
Slide 14 - Slide
Naar wie of wat verwijst het woordje 'zij' in regel 12?
Slide 15 - Open question
Naar wie of wat verwijst het woordje 'ze' in regel 24?
Slide 16 - Open question
Naar wie of wat verwijst het woordje 'hij' in regel 32?
Slide 17 - Open question
Naar wie of wat verwijst 'dit evenement' in regel 33?
Slide 18 - Open question
Naar wie of wat verwijst het woordje 'ze' in regel 35?