Hoofdstuk 2

Wat wordt er in een marketingplan beschreven
A
Wat je gaat verkopen, aan wie en hoe.
B
Hoe je het gebouw inricht.
C
Hoeveel geld je nodig hebt voor je onderneming.
D
Welke functies er in je bedrijf komen.
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Wat wordt er in een marketingplan beschreven
A
Wat je gaat verkopen, aan wie en hoe.
B
Hoe je het gebouw inricht.
C
Hoeveel geld je nodig hebt voor je onderneming.
D
Welke functies er in je bedrijf komen.

Slide 1 - Quiz

Het marketingplan
- Welke PRODUCTEN verkoop ik?
- Welke PRIJS vraag ik?
- Wat voor soort PERSONEEL heb je nodig?
- Hoe ben ik bereikbaar? PLAATS (gebouw/website)
- Hoe maak ik mijn bedrijf bekend? PROMOTIE
- Hoe presenteer ik mijn producten? PRESENTATIE

Slide 2 - Slide

 Financieringsplan


  • Investeringsbegroting 
  • Financieringsbegroting
  • Exploitatiebegroting

Slide 3 - Slide

Investeringsbegroting
 In de investeringsbegroting laat je zien hoeveel geld er nodig is om je bedrijf te kunnen starten.

Vlotte activa = spullen of dingen die je korter dan een jaar hebt
Vaste activa = spullen die je voor langer dan een jaar hebt

Slide 4 - Slide

Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat

Slide 5 - Quiz

Vaste activa
Vlottende activa
Auto
Voorraad
Kasgeld
Gebouw

Slide 6 - Drag question

Financieringsbegroting
In deze begroting staat hoe je aan het geld dat je nodig hebt gaat komen. 
eigen geld/spaargeld = eigen vermogen
een lening bij de bank of familie = vreemd vermogen

Slide 7 - Slide

Het eigen vermogen bereken je door de het vreemd vermogen van het totale vermogen af te trekken
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Een ondernemer begint een telefoonwinkel.
Hij heeft € 25.000 nodig om alles te kunnen kopen.
Zelf heeft hij € 10.000 gespaard.
Hoeveel geld heeft hij nog nodig?
A
€ 12.500
B
€ 15.000
C
€ 20.000
D
€ 25.000

Slide 9 - Quiz

Waar kun je geld lenen?

Slide 10 - Mind map

Slide 11 - Video

Exploitatiebegroting (schatting)
 verkoopprijs x afzet                                =      omzet
 inkoopprijs x afzet                                   =      - inkoopwaarde 
                                                                                   -------------------
                                                                           =      brutowinst
                                                                                    - alle bedrijfskosten
                                                                                    --------------------
                                                                           =      nettowinst

Slide 12 - Slide

Sabri's shop koopt zwembroeken in voor € 7,00 per stuk. Ze verkopen de zwembroeken voor € 10,99 per stuk.
Bereken de brutowinst die de shop maakt op één zwembroek. Schrijf je berekening op.

Slide 13 - Open question

Brutowinst antwoord
Verkoopprijs: € 10,99 
Inkoopprijs:    € 7,00   -
 Brutowinst:   € 3,99

Slide 14 - Slide

De omzet van 100 telefoonhoesjes is € 500,- (€ 5,- per stuk).
De inkoopprijs van de telefoonhoesjes was € 250,-.
De bedrijfskosten bedragen € 100,-.
Hoeveel is de nettowinst? Schrijf je berekening op.

Slide 15 - Open question

Nettowinst antwoord
Verkoopprijs: € 500,-
Inkoopprijs: € 250,-    
Brutowinst: € 250,-
Bedrijfskosten 100,-   
Nettowinst: € 150,-

Slide 16 - Slide