TBL werkwoordstijden past tenses

Werkwoordstijden
Overzicht toetsstof
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Werkwoordstijden
Overzicht toetsstof

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je de volgende werkwoordstijden toepassen: past simple, past continuous, past perfect, past continuous, present perfect. 

Slide 2 - Slide

Introduceer de leerdoelen aan het begin van de les zodat de leerlingen weten wat ze moeten leren.
Past Simple
De Past Simple wordt gebruikt om te praten over een (korte) actie die al is gebeurd op een specifiek tijdstip in het verleden. 

I walked to the store.
Did I walk to the store?
I didn't walk to the store.
Zie je wat er gebeurt bij de vraagzin en de ontkennende zin? 

Er komt een hulpwerkwoord (do) bij in de verleden tijd en het hoofdwerkwoord wordt in de basisvorm geschreven. 

Slide 3 - Slide

Leg uit wanneer we de past simple gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Past Continuous
De Past Continuous wordt gebruikt om te praten over een (lange) actie die bezig was in het verleden. Het hulpwerkwoord bij de Continuous is altijd een vorm van (to be). 

I was walking to the store when it started to rain.
Was I walking to the store when it started to rain.
I wasn't walking to the store when it started to rain. 

Slide 4 - Slide

Leg uit wanneer we de past continuous gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Past Perfect
De Past Perfect wordt gebruikt om te praten over een actie die plaatsvond vóór een andere actie in het verleden. Het hulpwerkwoord bij de Past Perfect is altijd een vorm van (to have). Je gebruikt bij de Past Perfect altijd het voltooid deelwoord. 

I had walked to the store before it started to rain.
Had I walked to the store before it started to rain?
I hadn't walked to the store before it started to rain. 

Slide 5 - Slide

Leg uit wanneer we de past perfect gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Present Simple
De Present Simple wordt gebruikt om te praten over een actie die regelmatig of gewoonlijk plaatsvindt. Het wordt ook gebruikt bij feiten.  

She walks to the store every day.
Does she walk to the store every day?
She doesn't walk to the store every day.
Er komt een hulpwerkwoord (do) bij in de tegenwoordige tijd en het hoofdwerkwoord wordt in de basisvorm geschreven

Slide 6 - Slide

Leg uit wanneer we de present simple gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Present Continuous
De Present Continuous wordt gebruikt om te praten over een actie die nu bezig is.

I am walking to the store right now.
Am I walking to the store right now. 
I am not walking to the store right now. 

Slide 7 - Slide

Leg uit wanneer we de present continuous gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Present Perfect
De Present Perfect wordt gebruikt om te praten over een actie die in het verleden is gebeurd, maar die nog steeds relevant is in het heden. Of als het gaat over ervaringen. Bij de Present Perfect staat NOOIT een specifieke tijd zoals yesterday.

I have walked to the store many times.
Have I walked to the store many times?
I haven't walked to the store many times. 

Slide 8 - Slide

Leg uit wanneer we de present perfect gebruiken en geef een paar voorbeelden.
I _____ (walk) to school yesterday.

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

They _____ (be) on vacation last week.

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Present Perfect / Past Simple / Past Continuous

I ... (not - play) for three weeks now.
A
Present Perfect
B
Past Simple
C
Past Continuous

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Present Perfect / Past Simple ?


I ... (enjoy) the sun last Sunday.
A
Present Perfect = have enjoyed
B
Past Simple = enjoyed

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Helen .............. ........................ here for 7 years.
A
have live
B
has lived
C
has live
D
have lived

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
I love to cycle to school.
B
We often go to church.
C
They have not talked to him yet.
D
I didn't hear him come in.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Present Perfect / Past Simple / Past Continuous

You ... (study) when she called.
A
Present Perfect
B
Past Simple
C
Past Continuous

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Present Perfect / Past Simple / Past Continuous

They ... (do) nothing so far.
A
Present Perfect
B
Past Simple
C
Past Continuous

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Past perfect:
in welke zin wordt de past perfect gebruikt?
A
I watched my brother leave the store.
B
I was watching tv when he left the store.
C
Can I watch the game at your place?
D
Friends was the longest series I'd ever watched.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

PAST PERFECT:
Which sentence uses the Past Perfect?
A
I was waiting for hours before he came.
B
I have waited for hours before he came.
C
I had waited for hours before he came.
D
I waited for hours before he came.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Past perfect:
Which sentence contains a Past Perfect?
A
I watched my brother leave the store.
B
I was watching tv when he left the store.
C
I have just watched him leaving the store
D
I had watched him leaving the store when I spoke to you.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Past perfect is?
A
eerder dan iets anders in de verleden tijd
B
tegenwoordige tijd
C
verleden tijd, nu nog invloed
D
verleden tijd

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welke werkwoordstijd moet in de gap? Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op.
I ____ (wake) up early yesterday and ______ (walk) to the store to buy some bread. While I ______ (walk), I ____ (see) a car accident. Someone ______ (call) the police and then the road _____ (block). The ambulance ______ (call) and the ambulance _____ (take) the injured driver  to the hospital. 

Slide 21 - Slide

Geef een voorbeeld van een kort verhaal waarin de leerlingen kunnen zien hoe verschillende werkwoordstijden en de passive kunnen worden gebruikt.
Answers
1. woke ( signal word yesterday; specific time)
2. walked (same sentence, also signal word yesterday)
3. was walking (signal word while; longer action)
4. saw (shorter action that interrupts the longer action)
5. had called (Order first the police was called, then the road was blocked)
6. was blocked (passive for past simple; there is no subject; by zombies) 
7. was called (passive for past simple; there is no subject; by zombies )
8. took (Past simple; its not a longer action and there is no order, but all of this still takes place in the past)

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Link

This item has no instructions

Slide 25 - Link

This item has no instructions

Slide 26 - Link

This item has no instructions

Slide 27 - Link

This item has no instructions

Study for the test. 
Look at the different verb tenses and the passive. Are there any you still find difficult? 
You can find plenty of exercises for these online. Practice with the ones you still struggle with. 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 30 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 31 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 32 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.