Les 6 van de planner (H2)

Lessonup.app
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lessonup.app

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je hebt je laatste vragen over het grammatica onderdeel kunnen stellen

- Je kunt aan de slag met kijk-en luisterfragement

- Je hebt je geregistreerd op kwizl.eu

Slide 2 - Slide

Stappenplan Kwizl
1. Ga naar www.kwizl.eu
2. Klik rechts bovenin op registreren
3. Klik op leerling
4. Vul je klassencode in:
B1A: EPE27M 
B2A: 2RKTJY

Slide 3 - Slide

B1A:

Klassikaal bijeen

Zelfstandig werken

Huiswerk én toets noteren
B2A:

Zelfstandig werken

Klassikaal bijeen

Huiswerk én toets noteren

Slide 4 - Slide

Le présent
Je donne
Ik geef
Tu donnes
Jij geeft
Il/elle donne
Hij/zij geeft
Nous donnons
Wij geven
Vous donnez
Jullie geven / u geeft
Ils/elles donnent
Zij geven
1. Je neemt het hele werkwoord

2. Je haalt ER er vanaf

3. Je plakt de juiste uitgang erachter

Slide 5 - Slide

Tip om de uitgangen te onthouden
Een eskimo eet ons ezeltje enthousiast. 
Je
Tu
Il/elle
Nous
Vous
Ils/elles
Je donne
Tu donnes
Il donne
Nous donnons
Vous donnez
Ils donnent

Slide 6 - Slide

YouTube biedt heel veel instructievideo's 
Deze website kan gebruikt worden om te oefenen
www.verbuga.eu

Slide 7 - Slide

Snap je le présent nu?
A
oui
B
non

Slide 8 - Quiz

We checken nog even het leerwerk.
1. Wat is de vertaling van het woord:
mais
timer
0:20

Slide 9 - Open question

2. Wat is de vertaling van het woord:
l'ognon
timer
0:20

Slide 10 - Open question

3. Wat is de vertaling van het woord:
préparer
timer
0:20

Slide 11 - Open question

4. Wat is de vertaling van het woord:
le repas
timer
0:20

Slide 12 - Open question

5. Wat is de vertaling van het woord:
avec
timer
0:20

Slide 13 - Open question

6. Wat is de vertaling van het woord:
le coca
timer
0:20

Slide 14 - Open question

7. Wat is de vertaling van het woord:
je prends
timer
0:20

Slide 15 - Open question

8. Wat is de vertaling van het woord:
le beurre
timer
0:20

Slide 16 - Open question

Je gaat nu aan de slag met:
Opdracht 20, 21 en 22

Volgende les: 
SO hoofdstuk 2
- le présent
- vocabulaire A en B

Slide 17 - Slide

B2A:
Welke drie manieren zijn er om een Franse zin vragend te maken?

Slide 18 - Open question

Wat is de betekenis van het woord:
Qui?
timer
0:20

Slide 19 - Open question

Wat is de betekenis van het woord:
Où?
timer
0:20

Slide 20 - Open question

Wat is de betekenis van het woord:
Qu'est-ce que?
timer
0:20

Slide 21 - Open question

Wat is de betekenis van het woord:
Combien?
timer
0:20

Slide 22 - Open question

Waar staat het vraagwoord in een zin?
A
Vooraan
B
Achteraan
C
In het midden

Slide 23 - Quiz

De 3 manieren
1. Maak van de punt een vraagteken
2. Zet est-ce que/est-ce qu'  voor de zin
3. Draai het onderwerp en de persoonsvorm om. Zet daar een streepje tussen.

1. Tu fais du sport?
2. Est-ce que tu fais du sport?
3. Fais-tu de sport?

Slide 24 - Slide

Vraagwoorden
Vraagwoorden komen vóór of áchter in de zin.
Waarom doe je aan sport?

- Pourquoi tu fais du sport?
- Tu fais du sport pourquoi?

Slide 25 - Slide

Welk antwoord hoor bij welke vraag?
Tu t'entraînes souvent?
Ca va bien?
Tu es végétarienne?
Tu manges bien?
Tu fais du sport?
Oui, je suis végétarienne.
Je mange beaucoup de fruits.
Oui, je fais du jogging.
Je m'entraine deux fois par semaine.
Oui, je suis en forme.

Slide 26 - Drag question

Je gaat nu aan de slag met de opdrachten:
19, 20 en 21

Volgende les: 
SO hoofdstuk 2
- vocabulaire A en B
- de theorie over de vraagzinnen
- de vraagwoorden

Slide 27 - Slide

B1A:

Maken: opdracht 20, 21 en 22

SO:
- vocabulaire A en B
- le présent
B2A:

Maken: opdracht 19, 20 en 21

SO:
- vocabulaire A en B
- de vraagwoorden
- de theorie over zinnen vragend maken

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide