A Plus 5 unité 1

situer dans le temps
en + jaartal
Dans les années, mois, semaines, jours  om een periode aan te duiden
pendant + duidelijke tijdsaanduiding = tijdens
De ... à = van tot 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

situer dans le temps
en + jaartal
Dans les années, mois, semaines, jours  om een periode aan te duiden
pendant + duidelijke tijdsaanduiding = tijdens
De ... à = van tot 

Slide 1 - Slide

Le subjonctif/ aanvoegende wijs
In het Nederlands alleen nog terug te vinden in zinnen als: 
Leve de koning!
Kome wat komt!
Zo waarlijk helpe mij God.
De hemel beware me!
Men neme een lepel honing

Slide 2 - Slide

Subjonctif
Na:
1. noodzaak
2. iets wat moet
3. een mogelijkheid, waarschijnlijkheid
4. een advies
5. uitdrukkingen van gevoel

Slide 3 - Slide

Subjonctif
1. Il est nécessaire qu'il vienne. 
Vienne = subjonctif en komt van venir (komen).
2. Il faut qu'il prenne ses vacances en mois de mai.
Il faut = het moet. Prenne is subjonctif van prendre (nemen)


Slide 4 - Slide

Subjonctif
3. C'est possible qu'il soit en retard.
(mogelijkheid, soit is subjonctif van être
4. Il es préférable que nous ne mangions pas de viande
advies, mangions = subjonctif van manger
5. Je crains que nous soyons en retard. 
soyons = subjonctif en komt van être. 

Slide 5 - Slide

Subjonctif werkwoord op -er
que je parle
que tu parles
qu'il parle
que nous parlions
que vous parliez
qu'ils parlent
Subjonctif werkwoord op -ir
que je finisse
que tu finisses
qu'il finisse
que nous finissions
que vous finissiez
qu'ils finissent 

Slide 6 - Slide

Subjonctif werkwoord op -re
que je vende
que tu vendes
qu' il vende
que nous vendions
que vous vendiez
qu'ils vendent
Subjonctif onregelmatig
que je vienne (venir)
que tu sois (être)
qu'il ait (avoir)
que nous sachions (savoir)
que vous puissiez (pouvoir)
qu'ils veuillent (vouloir)

Slide 7 - Slide

Le conditionnel  zou-vorm
1.Gebruik je om een verzoek te doen:
Michel tu pourrais venir au tableau s.t.p. 
2.om in het verleden over de toekomst te praten
Marie pensait qu'elle pourrait partir en vacances.
3. na een zin die begint met 'si' 
Si je partait aux Caraïbes, je pourrais aller à la plage tous les jours. 



Slide 8 - Slide

De conditionnel
3. Om een voorstel te doen
Tu pourrais visiter Marakech, quand tu seras au Maroc. Je zou Marakech kunnen bezoeken als je in Marokko bent. 
4. om een hypothese te doen
Il a fait un accident. On dit qu'il aurait trop bu. Hij heeft een ongeluk veroorzaakt. Hij zou teveel gedronken hebben. 

Slide 9 - Slide

Conditionnel - regelmatig

Hele werkwoord + uitgang
Je parlerais
Tu parlerais
Il, elle, on parlerait
Nous parlerions
Vous parleriez
Ils, elles parleraient

Slide 10 - Slide

Conditionnel onregelmatig
avoir - j'aurais
être - je serais
aller - j'irais
faire - je ferais
pouvoir - je pourrais


Slide 11 - Slide

Conditionnel - onregelm. ww

savoir - je saurais
devoir - je devrais
voir - je verais
vouloir - je voudrais
faire - je ferais


Slide 12 - Slide

Projet final unité 1 
Je praat met drie Franstalige mensen die in Nederland wonen en je vraag hen naar hun mening over Nederland en Nederlanders. (Bedenk 3 vragen). 
Je houdt het interview.
Je maakt een presentatie waarin je vertelt wat de mening van de drie mensen was, en wat jouw eigen mening is over wat ze gezegd hebben. 

Slide 13 - Slide

Ingrediënten
1. Maak in je vragen gebruik van de conditionnel
2. Maak ook gebruik van woorden die een mening uitdrukken. Leg je 'interlocuteur' bijvoorbeeld een of meer stelling voor. 
3. Bereid een paar zinnetjes voor om in het gesprek aan te geven of je het eens bent met het standpunt van de ander of niet. 

Slide 14 - Slide

Wie kennen we? 
*
*
*

Slide 15 - Slide

Il faut que tu
A
viens
B
viennes

Slide 16 - Quiz

Je crains qu'il ne .... pas
A
vient
B
vienne

Slide 17 - Quiz

Je pense qu'elle ....gentille avec toi
A
est
B
soit

Slide 18 - Quiz

Je ne trouve pas qu'elle .... gentille avec toi.
A
soit
B
est

Slide 19 - Quiz

C'est tout à fait possible qu'il .... son propre pain
A
fait
B
fasse

Slide 20 - Quiz

Je pense que c'est mieux que tu ...... une cuillère de miel.
A
prends
B
prennes

Slide 21 - Quiz

Mardi,
le 25 octobre 2022

Slide 22 - Slide

Le plan d'aujourd'hui
1. Luisteren naar Franse dialogen. Je noteert woorden en zegswijzen die je morgen zou kunnen toepassen.
2. Je past je interview aan met een introductie van je zelf. En met nieuwe dingen die je nu kunt toepassen. 

Slide 23 - Slide

Aux actualités
en France.

Annie Arnaud
écrivaine

Le jeune homme. Relation amoureuse. 
Prix de Nobel pour la littérature.

Ecriture pour la liberté des femmes. 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Mercredi
le 2 novembre 2022
Préparation pour l'épreuve

Slide 28 - Slide

TOETS INFO
De grammatica staat uitgelegd in deze presentatie. Je leert alles Frans-Nederlands en Nederlands-Frans. 
1.Maak een samenvatting voor jezelf.
2. Bedenk over ieder onderwerp 3 toetsvragen
3. Wissel de toetsvragen met elkaar uit
4. Maak de schrijfopdracht (zie volgende dia). 

Slide 29 - Slide

TOETS INFO - schrijven
Voorbeeld schrijfopdracht voor de toets zie werkboek p. 26.
Lees het blog en onderstreep de werkwoorden van de verleden tijd. 
Schrijf daarna een reactie, waarin je ook een verhaal vertelt dat iemand jou heeft verteld. 

Slide 30 - Slide