This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Auxiliary verbs
Slide 1 - Slide
Grammar - modals
Moeten
Slide 2 - Slide
Grammar - Modals - Moeten (bevestigend)
Must
persoonlijke noodzaak / kan niet anders (het moet wel zo zijn)
Must + verb
1. You ____ (drink) more water when it's so hot outside!
2. I ____ (train) every day, so that I become strong enough to win this competition.
3. You ____ (be) sweating so much with that sweater on.
have to
verplichting / iemand anders zegt wat je moet doen
have to + verb
should / ought to
zou(den) eigenlijk moeten / advies
ought to > netter + sterker
Should/ought to + verb
Slide 3 - Slide
Grammar - Modals - Moeten (ontkennend)
Mustn't
Dingen die niet mogen (van anderen)
Mustn't + verb
1. Look at that sign, you ____ (smoke) in this area.
2. You ____ (smoke). It's not only bad for your health but also very expensive.
3. She ____ (print) the files, I can also do it when I'm done here.
don't/doesn't have to
Je hoeft iets niet te doen (maar het mag wel)
[don't/doesn't] + have to + verb
shouldn't
Advies / zou eigenlijk niet moeten
Shouldn't + verb
Slide 4 - Slide
Grammar - modals
Kunnen
Slide 5 - Slide
Grammar - Modals - Kunnen
Can
Iets mogen/kunnen doen, in staat zijn
tegenwoordige tijd
can + verb
1. He promised that he ____ (join) the football training tomorrow morning.
2. Excuse me, ____ (you, pass) the sugar, please?
3. I ____ (run) around this field within 3 minutes.
could
Iets mogen/kunnen doen, in staat zijn
verleden tijd + beleefdheid
could + verb
to be able to
Iets mogen/kunnen doen, in staat zijn
voor alle andere tijden dan present simple (bijvoorbeeld future)
[to be] + able to + verb
Slide 6 - Slide
Grammar - modals
mogen
Slide 7 - Slide
Grammar - Modals - Mogen
May
Laten zien dat iets is toegestaan, zou kunnen (mogelijkheid)
may + verb
1. Why is Lisa not here? - She ____ (be) ill.
2. I ____ (go out) until midnight since last year.
3. I bought a lottery ticket. I ____ (win) this year.
Might
zou misschien mogen, zou misschien kunnen (hele kleine kans)
beleefdheid
Might + verb
to be allowed to
Laten zien dat iets is toegestaan, zou kunnen (mogelijkheid)
voor alle andere tijden dan present simple (bijvoorbeeld future)
[to be] + allowed to + verb
Slide 8 - Slide
Practice
Maak de oefeningen op de volgende pagina serieus!
Slide 9 - Slide
Een vriend heeft gevraagd of je wilt helpen met het schilderen van zijn kamer. Zeg dat je niet kunt omdat je naar je oma moet (dat hebben je ouders namelijk gezegd).
A
must
B
may
C
should
D
have to
Slide 10 - Quiz
Een vriend heeft gevraagd of je wilt helpen met het schilderen van zijn kamer. Zeg dat je niet kunt omdat je naar je oma (= gran) moet (dat hebben je ouders namelijk gezegd).
Slide 11 - Open question
Je oma wil een cruise gaan maken, maar ze wordt snel zeeziek. Raad haar af om het te doen.
A
shouldn't
B
mustn't
C
can't
D
couldn't
Slide 12 - Quiz
Je oma (= gran) wil een cruise gaan maken, maar ze wordt snel zeeziek. Raad haar af om het te doen.
Slide 13 - Open question
De veerboot naar St Kilda is beschadigd bij een botsing met een ander schip. Zeg dat de veerboot volgende week weer zal kunnen gaan.
A
can
B
must
C
will be able to
D
should
Slide 14 - Quiz
De veerboot naar St Kilda is beschadigd bij een botsing met een ander schip. Zeg dat de veerboot volgende week weer zal kunnen gaan.
Slide 15 - Open question
Je probeert je vriend Chris te bereiken, maar hij neemt niet op. Zeg dat je denkt dat hij mogelijk al op vakantie is.
A
may
B
could
C
can
D
have to
Slide 16 - Quiz
Je probeert je vriend Chris te bereiken, maar hij neemt niet op. Zeg dat je denkt dat hij mogelijk al op vakantie is.
Slide 17 - Open question
Je broertje wil aan dek van de snelboot, maar dat is verboden. Zeg dat hij dat niet mag doen.
A
can't
B
mustn't
C
don't have to
D
shouldn't
Slide 18 - Quiz
Je broertje wil aan dek van de snelboot, maar dat is verboden. Zeg dat hij dat niet mag doen.
Slide 19 - Open question
Je zusje is doodsbang voor vogels. Jij gaat vogels kijken, maar je zegt tegen je zusje dat ze niet mee hoeft als ze dat niet wil.
A
mustn't
B
shouldn't
C
don't have to
D
may not
Slide 20 - Quiz
Je zusje is doodsbang voor vogels. Jij gaat vogels kijken, maar je zegt tegen je zusje dat ze niet mee hoeft als ze dat niet wil.