Duits 9 einkaufen -paragraaf A sehen- BB

Duits 9 einkaufen-A  sehen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Duits 9 einkaufen-A  sehen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Herzlich Willkommen! 2E

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Herzlich Willkommen! 2F

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Lernziele 9 Einkaufen - A - lesen
Vandaag in de les: leerdoel 
- dat je een eenvoudige fragmenten over winkelen kunt begrijpen
- vervoegen werkwoorden zijn (sein) en hebben (haben)
- woordjes bij deze paragraaf A oefenen
- quiz lessonUp
- ga verder met slim stampen


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Positieve tekst

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

huiswerk; schrijf in je agenda
huiswerk voorzover in les niet af   

- de opdrachten van hoofdstuk 9   -A sehen 1 & 2 maken online
- slim stampen
- oefentoets maken online




Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

H9-1

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verschil?
einkaufen
shoppen

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

Brot
Parfum
Saft und Bier
Eis
Kleidung
Obst und Gemüse
Bücher
Torten
die Metzgerei
das Modegeschäft
die Drogerie
der Supermarkt
der Obst- und Gemüseladen
die Buchhandlung
die Eisdiele/der Eissalon
die Konditorei
die Bäckerei
Fleisch

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

Slide 13 - Video

This item has no instructions

Kann ich Ihnen helfen?
Wieviel kostet das?
Kan ich bar zahlen?
Sonst noch etwas?
Ist das alles?
Kan ik u helpen?
Hoeveel kost dat?
Kan ik contant betalen?
Anders nog iets?
Is dat alles?

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Ich brauche ein Kilo Tomaten.
Brauchen Sie eine Tasche?
Sie können hier nur mit Karte zahlen.
Das macht zusammen 25,30€ bitte. 
Sie können hier nur bar zahlen. 
Ik heb een kilo tomaten nodig. 
Heeft u een tas nodig? 
U kunt hier alleen pinnen. 
Dat is bij elkaar 25,30€ alstublieft. 
U kunt hier alleen cotant betalen. 

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Wo finde ich die Bäckerei?
Das ist aber günstig. 
Möchten Sie außerdem noch etwas?
Das ist mir zu teuer. 
Guten Morgen! Was wünschen Sie?
Waar vind ik de bakkerij?
Dat is goedkoop. 
Wilt u anders nog iets?
Dat vind ik te duur. 
Goedemorgen. Wat wenst u?

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

werkwoord vervoegen - hebben (haben)

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

werkwoord vervoegen - zijn (sein)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

was bedeutet "toll"
A
leuk
B
tol
C
raar
D
dom

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

vertaal het duurt "weer" een paar dagen.
A
wider
B
wieder

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

vertaal (ik heb de juiste) "maat" (besteld)
A
Mass
B
Masz
C
Grösse
D
grosse

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

was bedeutet "Laden"?
A
winkel
B
lade
C
(in)laden
D
winkels

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

was bedeutet "versuchen"?
A
verzoeken
B
verzaken
C
proberen
D
durven

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

die Konditorei
Metzger/Fleischerei
das Kaufhaus
die Drogerie
die Bäckerei
das Gemüse geschäft
der Supermarkt
das Kleidungs geschäft
die Eisdiele
de drogist
de supermarkt
de banketbakker
de ijssalon
de kledingwinkel
de slager
het warenhuis
de bakkerij
de groentewinkel

Slide 24 - Drag question

This item has no instructions

Vul de juiste vorm in:
Du _______ keine Ahnung.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Vul de juiste vorm in:
_______ ihr das gesehen?
A
habe
B
hast
C
hat
D
habt

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

vertaal 'hoe gaat het met je'?
A
wie geht es mit dir?
B
wie geht es mit dich?
C
wie geht es dich?
D
wie geht es dir?

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je een mobieltje in het Duits?
A
Das Telefon
B
Das Ding
C
Die Mobil
D
Das Handy

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

huiswerk voorzover in les niet af
huiswerk voorzover in les niet af     
- de opdrachten van  hoofdstuk 9 -A sehen 1 & 2 maken online
- slim stampen
- oefentoets maken online

Dank jullie wel voor jullie aandacht


Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Afronden 9 - A- sehen
Afrondend in deze les:
- leerdoel om een  eenvoudige tekst over winkels te begrijpen
- nieuwe woordjes geleerd over winkelen
- quiz lessonUp = gedaan
- huiswerk van deze les is hopelijk af
- jullie hebben goed gewerkt.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Tschüss!
Bis zum nächsten Mal!

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Sprachmittel
Bij der en das woorden → mein/dein

Bij die-woorden → meine/deine

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Video

- Wat probeert de man te doen in de supermarkt?
- Hoeveel en welke producten?
- Wat kost het samen?
- Wat is er bijzonder aan deze winkel?
- Wat koopt hij daar allemaal?