This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
METH oefentoets periode 3
Slide 1 - Slide
Hoeveel fases zijn er in het methodisch stappenplan?
A
5
B
3
C
4
D
2
Slide 2 - Quiz
Methodisch werken doe je volgens vaste stappenplan
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Waar horen de volgende begrippen bij: doelgericht, bewust, systematisch.
A
Waarnemen
B
Signaleren
C
Observeren
D
Interpreteren
Slide 4 - Quiz
Doelgerichte waarneming waarbij de observator niet deelneemt aan de te observeren situatie.
Doelgerichte waarneming waarbij vooraf niet vastligt hoe de observator gaat observeren
Doelgerichte waarneming waarbij de observator precies weet wat hij gaat observeren.
Doelgerichte waarneming waarbij de observator zelf deelneemt aan de te observeren situatie.
Participerende observatie
Niet participerende observatie
Ongestructureerde observatie
Gestructureerde observatie
Slide 5 - Drag question
Observeren is
A
alles opschrijven wat je interpreteert
B
betekenis geven aan wat je gezien hebt
C
bewust en doelgericht kijken naar gedrag
D
een diagnose stellen
Slide 6 - Quiz
De tweede stap van het methodisch stappenplan is:
A
Beginsituatie beschrijven
B
Plan maken
C
Doel formuleren
D
Plan uitvoeren
Slide 7 - Quiz
Wat is GEEN waarnemingsprincipe?
A
Gelijkheid
B
Nabijheid
C
Geslotenheid
D
Afhankelijkheid
Slide 8 - Quiz
Observeren is iets anders dan waarnemen, waarnemen doe je?
A
De hele dag door onbewust
B
Doelgericht en de hele dag door
C
Bewust en objectief
D
Onbewust en objectief
Slide 9 - Quiz
Zijn de volgende zinnen objectief of subjectief?
De baby spartelt met haar beentjes en kijkt naar de mobile die boven de box hangt.
Lian is ongeduldig en pakt een pen van een ander kind af.
objectief
subjectief
Slide 10 - Drag question
Gedrag kan ook worden beïnvloed door verschillende factoren. Welke factor hoort bij het volgende voorbeeld:
Je gooit de deur van jullie groep heel erg hard dicht. Emma begint van schrik heel hard te huilen. Door de schrikachtige reactie van Emma denk je dat er iets speelt in de thuissituatie.
A
Culturele factor
B
Psychische factor
C
Sociale factor
D
Omgevingsfactor
Slide 11 - Quiz
Stap 1 van het observatieplan is....?
A
Plaats en tijd
B
Achtergrondgegevens
C
Onderzoeksvraag
D
De aanleiding
Slide 12 - Quiz
Autonomie is..... :
A
Dat kinderen zelf inbreng mogen hebben
B
Je kunt je inleven in een kind
C
De kinderen verschillend benaderen
D
Weten wat kinderen al wel/niet kunnen
Slide 13 - Quiz
Welk scenario illustreert het horn-effect binnen de kinderopvang?
A
Een peuter heeft één keer een driftbui tijdens het opruimen van speelgoed, waarna de observator hem als 'moeilijk' bestempelt en hem consequent strenger behandelt.
B
Een peuter toont buitensporige nieuwsgierigheid tijdens een educatieve activiteit, waarna de observator hem als 'slim' labelt en extra aandacht geeft.
C
Een peuter weigert één keer zijn middagslaapje, waarna de observator hem als 'luie slaper' bestempelt en hem vaak op zijn slaapgedrag wijst.
D
Een peuter wordt één keer betrapt op het verstoppen van een stuk speelgoed, waarna de observator hem als 'onbetrouwbaar' ziet en hem minder verantwoordelijkheid geeft.
Slide 14 - Quiz
Wat is een voorbeeld van sensitieve responsiviteit?
A
Je zorgt dat je kind met verlatingsangst altijd zelf verzorgt
B
Je reageert op signalen en helpt een kind
C
Je geeft grenzen aan en biedt zo veiligheid
Slide 15 - Quiz
zet de stappen voor een observatieplan in de
goede
volgorde.
de aanleiding
observatie
methode
de algemene
gegevens
Onderzoeks
vraag
het concrete
gedrag
plaats en
tijd
observatie
categorien
1
2
3
4
5
6
7
Slide 16 - Drag question
Wat is interpreteren?
A
Betekenis toekennen aan wat je waarneemt
B
Alles wat je ziet opschrijven
C
Iets opmerken/constateren
D
Alles verkeerd opvatten
Slide 17 - Quiz
Van welke valkuil is er bij het volgende voorbeeld sprake:
In de peutergroep van een kinderopvang ziet observator Lisa de levendige Anna als hyperactief vanwege haar eerdere ervaring met drukke kinderen op school.
A
Horn-effect
B
Halo-effect
C
Projectie
D
Stemming
Slide 18 - Quiz
Observeren met een vast stappenplan heet:
A
didactisch observeren
B
betrouwbaar observeren
C
methodisch observeren
D
handelingsgericht observeren
Slide 19 - Quiz
Zet de elementen van het waarnemingsproces in goede volgorde. Sleep het element wat als eerst komt naar 1, vervolgens het tweede element naar 2 en het derde element naar 3.
1
Prikkel
Verwerking
Gewaarwording
2
3
Slide 20 - Drag question
Het is Sara opgevallen dat een kind uit haar groep zich de laatste tijd anders gedraagt. Normaal is het kind erg vrolijk, maar de laatste weken komt het erg somber over. Ze besluit om het kind te observeren, maar wil dit niet te opvallend doen. Daarom gaat Sara het kind observeren terwijl ze samen bezig zijn met een knutselactiviteit. Ze besluit daarbij vooral te letten op hoe vaak het kind lacht tijdens de activiteit.
A
Participerende / gestructureerde observatie
B
Participerende / ongestructureerde observatie
C
Niet-participerende gestructureerde observatie
D
Niet - participerende / ongestructureerde observatie
Slide 21 - Quiz
Wat is GEEN reden om een kind te gaan observeren?
A
Om er achter te komen wat de gezinssamenstelling is van het kind
B
Opvallend gedrag van een kind op de groep
C
Om te kijken hoever het kindje is in de ontwikkeling
D
Om te weten welke allergieën het kindje heeft
Slide 22 - Quiz
In welke stadium van het waarnemingsproces is het volgende voorbeeld:
Sandra ziet Jan huilen en weet dat hij moe is, ze troost hem.
A
Prikkel
B
Gewaarwording
C
Verwerking
Slide 23 - Quiz
Is de volgende stelling juist/onjuist:
Voor een betrouwbare observatie is één keer op een dag observeren voldoende.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 24 - Quiz
Geef van de volgende zinnen aan of het gaat om een feit of een mening.
Lisanne en Emma zijn gezellig met elkaar
aan het spelen
Juul heeft wel 10 minuten gehuild....
Kees vond het spelletje wat wij speelden
niet leuk.
Twan gooit alle blokken uit de doos.
Feit
Mening
Feit
Mening
Feit
Mening
Feit
Mening
Slide 25 - Drag question
In welk onderdeel van het methodisch stappenplan beschrijf je het functioneren van het kind ?
A
Fase 1
B
Fase 3
C
Fase 2
D
Fase 5
Slide 26 - Quiz
Jasmien observeert Koen tijdens de knutselactiviteiten die haar collega Jan begeleid. Naar aanleiding van een eerste observatie heeft ze een aantal dingen opgeschreven waar ze nu op gaat letten.
Welke vorm van observeren gaat Jasmien bij Koen gebruiken?
A
Participerend/gestructureerd
B
Niet participerend/ gestructureerd
C
Participerend/ ongestructureerd
D
Niet participerend/ongestructureerd
Slide 27 - Quiz
Observeren doe je na het doorlopen van het methodisch stappenplan.