Chapitre 3 - paragraaf H: vouloir et pouvoir

Les verbes vouloir et pouvoir
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Les verbes vouloir et pouvoir

Slide 1 - Slide

Schrijf in je schrift:
Titel:  De onregelmatige werkwoorden vouloir en pouvoir

Slide 2 - Slide

Schrijf in je schrift: 
Vouloir
Willen
Je veux
Ik wil
Tu veux
Jij wilt
Il/elle veut
Hij/zij wilt
On veut
Wij willen
Nous voulons
Wij willen
Vous voulez
Jullie willen / u wilt
Ils/Elles veulent
Zij willen

Slide 3 - Slide


Wat betekent vouloir

Slide 4 - Open question

Ik wil
A
Je veux
B
Je veut
C
Je veus
D
Je voules

Slide 5 - Quiz

Wij willen
A
Nous veulons
B
Nous volons
C
Nous vons
D
Nous voulons

Slide 6 - Quiz

Zij willen
A
Ils veutent
B
Ils veulent
C
Ils voulent

Slide 7 - Quiz

Schrijf in je schrift
Pouvoir
Kunnen/mogen
Je peux
Ik kan/mag
Tu peux
Jij kunt/mag
Il/elle peut
Zij kan/mag
On peut
Wij mogen/kunnen
Nous pouvons
Wij kunnen/mogen
Vous pouvez
jullie kunnen/mogen / u kunt/mag
Ils/Elles peuvent
Zij kunnen/mogen

Slide 8 - Slide

Wat betekent pouvoir

Slide 9 - Open question

Jij kunt
A
Tu pux
B
Tu peux
C
Tu peut
D
Tu peus

Slide 10 - Quiz

Jij mag
A
Tu pux
B
Tu peux
C
Tu peut
D
Tu peus

Slide 11 - Quiz

Wij kunnen
A
Nous pouvons
B
Nous pouvez
C
Vous pouvons
D
On peut

Slide 12 - Quiz

Vertaal: Vous pouvez

Slide 13 - Open question

Schrijf ook in je schrift
Let op! 
Bij vouloir en pouvoir hoort meestal nog een tweede werkwoord. Dit staat altijd direct achter de vorm. In het Nederlands is dit niet altijd het geval.

Je veux acheter un cadeau = Ik wil een cadeau kopen
Nous pouvons poser des questions? = Kunnen wij vragen stellen?

Slide 14 - Slide

Klopt wel of niet:
In het Frans komt het tweede werkwoord direct na vouloir of pouvoir
A
Wel
B
Niet

Slide 15 - Quiz

Schrijf in je schrift
Let op!

In de passé composé: Avoir + voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord pouvoir: pu
Voltooid deelwoord vouloir: Voulu 

Slide 16 - Slide

Schrijf het rijtje op van avoir (hebben)

Slide 17 - Open question

Schrijf in je schrift
Exemple:

J’ai voulu = ik heb gewild
Nous avons pu = Ik heb gekund

Slide 18 - Slide

Welk hulp werkwoord gebruik je in de passé composé bij de werkwoorden pouvoir en vouloir

Slide 19 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van vouloir

Slide 20 - Open question

Wat het is voltooid deelwoord van pouvoir?

Slide 21 - Open question

Ik heb gekund
A
J'ai pu
B
J'ai pouvu
C
J'ai vu
D
J'ai voulu

Slide 22 - Quiz

Wij hebben gewild
A
Nous sommes voulu
B
Nous avons voulu
C
Nous sommes vu
D
Nous avons vu

Slide 23 - Quiz

Maak exercice 
p. 124
Ex: 31BDEF
klaar: leren blok A en B

Slide 24 - Slide

Antwoorden exercice 31d
1. Vous voulez
2. On peut
3. Tu veux
4. je peux
5. Tu peux
6. Nous voulons

Slide 25 - Slide

Maak exercice 31e
Vul de zinnen aan en gebruik het werkwoord pouvoir + een zinsdeel die staat aangegeven

Voorbeeld: Vous pouvez répondre aux questions?

Slide 26 - Slide

Antwoorden exercice 31e
2. Vous pouvez ....
3. Tu peux ....
4. Je peux ....
5. Nous pouvons ....
6. On peut .... 

Let goed op dat je het tweede werkwoord niet hebt vervoegd

Slide 27 - Slide

Maak exercice 31f
Maak zinnen en gebruik het werkwoord vouloir of pouvoir

Bijvoorbeeld
Est-ce que je peux aller aux toilettes? 

Let op de woordvolgorde. In het Frans staan de werkwoorden altijd bij elkaar

Slide 28 - Slide

mogelijke antwoorden 31f
1. On peut discuter aves des amis? 
2. Je peux essayer le jean?
3. Tu veux acheter cette jupe?
4. Nous voulons utiliser le livre. 

Slide 29 - Slide

Je bent nu klaar met de lessonup
Je kunt nu vocabulaire F gaan slim stampen (FR/NL & NL/FR)

Slide 30 - Slide