Betrekkelijk voornaamwoord
In de volgende gevallen gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord wat:
* Na onbepaalde voornaamwoorden: alles, iets, niets, veel, het enige
Alles wat hij wist, schreef hij op.
* Na een overtreffende trap: het mooiste, het aardigste, het grootste
Het mooiste wat ik gelezen heb, zal ik je vertellen.
* Als je wat kunt vervangen door datgene wat
Wat ik niet vergeten ben, zal ik noteren
* als wat terugverwijst naar een voorafgaande zin.
Hij zei toen iets totaal anders, wat me irriteerde.