Werkwoordspelling

Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

t' exkofschip
Spellen             stam?                  voltooid deelwoord d of t?
Wonen              stam?                  voltooid deelwoord d of t?
Vrezen              stam?                  voltooid deelwoord d of t?
Sport                  stam?                 voltooid deelwoord d of t?
Waaien              stam?                 voltooid deelwoord d of t?
Vissen               stam?                 voltooid deelwoord d of t?
Verwerken       stam ?                voltooid deelwoord d of t?
Beschouwen  stam?                  voltooid deelwoord d of t?


Slide 2 - Slide

Dit zijn voorbeelden van STERKE werkwoorden, hier hoef je dus niets met 'd' of 't' te doen

Slide 3 - Slide

De stam eindigt op -d of -t

Slide 4 - Slide

Help!
Gebruik de vraagproef of tijdproef. 
Is het de persoonsvorm? 

Ja » je schrijft ik-vorm, ik-vorm + t of hele werkwoord.

Nee » maak het woord langer. 
Hoor je -d-, dan schrijf je -d. Hoor je -t-, dan schrijf je t.
Luc heeft zijn voorsprong op allerlei manieren ___________.
verdedigt
verdedigd

Slide 5 - Drag question

Help!
Gebruik de vraagproef of tijdproef. 
Is het de persoonsvorm? 

Ja » je schrijft ik-vorm, ik-vorm + t of hele werkwoord.

Nee » maak het woord langer. 
Hoor je -d-, dan schrijf je -d. Hoor je -t-, dan schrijf je t.
Wie _____________ eigenlijk de opstelling van het team?
bepaalt
bepaald

Slide 6 - Drag question

-t
-d
docen...
gefeliciteer...
recen...
olifan...
bestan...
wedstrij...
boksgevech...
hel...

Slide 7 - Drag question

d
t
gewandel...
gedraai..
gefop...
gefotografeer...
gelas... (van lassen)

Slide 8 - Drag question

Werkwoordspelling moeilijk? Ben je mal! Je volgt gewoon het stroomschema. Je begint altijd met het beoordelen of het werkwoord een [                              ] is. Daarna kijk je naar de [                            ] van de zin. 
De [                          ] van het werkwoord vind je door -en weg te halen. 
Je gebruikt de regel van [                              ] in de
[                        ] tijd. Eindigt de stam op een van die medeklinkers? Dan voeg je [                        ] toe. 
Bij het voltooid deelwoord kun je  [                                      ] ook gebruiken. Je weet dan of de laatste letter een 
[                             ] is.
De infinitief is een onafhankelijk werkwoord; De vorm is niet afhankelijk van hoeveelheid of tijd. Dit is altijd het [                                  ].
persoonsvorm
tijd
stam
't ex-kofschip
tegenwoordige
verleden
+te
+de
d of t
lang
hele werkwoord

Slide 9 - Drag question

Help!
Gebruik de vraagproef of tijdproef. 
Is het de persoonsvorm? 

Ja » je schrijft ik-vorm, ik-vorm + t of hele werkwoord.

Nee » maak het woord langer. 
Hoor je -d-, dan schrijf je -d. Hoor je -t-, dan schrijf je t.
Tijdens de Landmachtdagen heeft Flinn een tank _____________.
bestuurt
bestuurd

Slide 10 - Drag question

Let op!
Dit is een samengestelde zin, dus er zijn twee persoonsvormen.
Help!
Gebruik de vraagproef of tijdproef. 
Is het de persoonsvorm? 

Ja » je schrijft ik-vorm, ik-vorm + t of hele werkwoord.

Nee » maak het woord langer. 
Hoor je -d-, dan schrijf je -d. Hoor je -t-, dan schrijf je t.
Omdat de aarde opwarmt, _____________ het klimaat in Nederland.
verandert
veranderd

Slide 11 - Drag question

Sleepvraag: 
d of t?
-t
-d
vrien...
gereis...
is verander...
gespeel...
geverf...
geslaag...
ingeslik...
berei...

Slide 12 - Drag question

Met een -d
Met een -t
Met -dt
hij ... (fietsen)
... jij (vinden)
zij ... (voelen)
hij ... (worden)
jij ... (zwemmen)
ik ... (worden)
... zij (vinden)

Slide 13 - Drag question

t
t
d
d
Er gebeur... iets aan de overkant
Er is iets aan de overkantgebeur...
Weet jij wat er aan de overkantgebeur...

Slide 14 - Drag question

T
D
Ik heb beloof?
Welke tip gebruik je: Langer maken of 't KOFSCHIP
Sleep het naar de juiste letter.
Ik heb gebouw?
Ik heb geblus?
Ik heb geblus?

Slide 15 - Drag question

Werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 16 - Quiz

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 17 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 18 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 19 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren.
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 20 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Groningen.
B
Gisteren verhuisten we naar Groningen.

Slide 21 - Quiz