HERHALEN GRAMMATICA voor de toets

Welkom!
Ga zitten op je plek
Startopdracht: lees uit je leesboek
Pak je spullen:
Je leesboek, Nieuw Nederlands boek en je laptop
timer
15:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Welkom!
Ga zitten op je plek
Startopdracht: lees uit je leesboek
Pak je spullen:
Je leesboek, Nieuw Nederlands boek en je laptop
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
1. Lesdoelen
2. Mededelingen
3. Huiswerk bespreken en herhaling spelling
4. Herhaling grammatica
5. Numo
6. Huiswerk en evaluatie

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
1. Ik weet wat zinsdelen zijn en wat woordsoorten zijn en kan deze toepassen.
2. Ik kan van spelling toepassen wat ik tot nu heb geleerd. 
3. Ik kan grammatica en spelling toepassen in Numo.

Slide 3 - Slide

Mededelingen
Zijn er dingen die ik moet weten? 

Slide 4 - Slide

Meervouden
Als er iets meer dan een is, noem je dat meervoud.
Hoe doe je dat?
Bij een zelfstandig naamwoord zet je er -en of -s achter.
Vriend -> vrienden en kerel -> kerels

Slide 5 - Slide

Verkleinwoorden
Van een zelfstandig naamwoord kun je een verkleinwoord maken.
Vaak doe je dit door -je erachter te zetten.

Slide 6 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 1, 2 en 4 van blz. 228-229
&
Opdracht 1, 3 en 5 van blz. 230-231

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Zinsdelen
Woorden of groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen.
Verander de zin eens en kijk dan wat er bij elkaar blijft staan.

Slide 9 - Slide

De persoonsvorm
Het werkwoord dat bij het onderwerp past.
Hoe vind je de persoonsvorm? Kijk wat er veranderd.
1. Maak de zin vragend.
2. Verander de tijdsvorm.
3. Maak het enkelvoud of meervoud.

Slide 10 - Slide

Het onderwerp
Een persoon, dier of ding die iets doet.
Het kan uit meerdere woorden bestaan.
Hoe vind je het onderwerp?
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Wie of wat + persoonsvorm?

Slide 11 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde. Het zegt wat er in de zin '' gebeurt ''. 

Slide 12 - Slide

Woordsoorten
Voor elk woord bestaat er een aparte functie. 

Slide 13 - Slide

Werkwoord
Een werkwoord zegt iets over wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.
Je kunt een werkwoord vervoegen, dat betekent dat je er verschillende werkwoordsvormen van kunt maken.
Kun je de tijd van het woord veranderen? Dan is het een werkwoord.

Slide 14 - Slide

Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.
Deze hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. 

Slide 15 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier plant of ding.
Het heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Ook kan je er een verkleinwoord van maken en een lidwoord voor zetten. 

Slide 16 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.
Het staat ervoor of erachter.
Vaak heeft het een korte en een lange vorm en kun je het groter of kleiner maken. 

Slide 17 - Slide

Voorzetsel
Geven vaak de plaats, de tijd of de reden/oorzaak aan.
Je kunt er een lidwoord met een zelfstandig naamwoord achter zetten en het staat vaak aan het begin van een zinsdeel.

Geheugensteuntje: de kast, de pauze en de regen!

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Ga aan de slag in Numo
Grammatica!
timer
30:00

Slide 20 - Slide

Lesdoelen
1. Ik weet wat zinsdelen zijn en wat woordsoorten zijn en kan deze toepassen.
2. Ik kan van spelling toepassen wat ik tot nu heb geleerd. 
3. Ik kan grammatica en spelling toepassen in Numo.

Slide 21 - Slide

Evaluatie
Wat ging er goed deze les?
Wat kan er de volgende keer beter?
Wat heb ik geleerd?

Slide 22 - Slide