wk 19 Verleden: past simple (bevestigend, ontkennend en vragend)

Verleden:
past simple (bevestigend, ontkennend en vragend)
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1Leerroute 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Verleden:
past simple (bevestigend, ontkennend en vragend)

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je: 

- een bevestigende zin met de past simple maken.
- een ontkennende zin met de past simple maken. 
- een vraagzin maken met de past simple. 

Slide 2 - Slide

present simple
We gebruiken de present simple als we het hebben over feiten, gewoonten en dingen die we met regelmaat doen.

I play tennis. --> dit doe je met regelmaat, dat is een feit.

Slide 3 - Slide

Past simple
Maar wat als je nou bijvoorbeeld vorige week hebt getennist? Hoe zeg je dat dan?
- I played tennis last week. --> dit is de past simple.

De basisregel voor het schrijven van de past simple is: 
schrijf -ed achter de stam.

Slide 4 - Slide

Uitzonderingen

  • Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter:
       to bake: We baked a delicious cake yesterday.
  • Werkwoorden die eindigen op -c, krijgen -ked erachter:
       to panic: She panicked when she heard the bad news.
  • Werkwoorden die eindigen op -y, met een medeklinker ervoor, krijgen -ied:
       to marry: She married him when she was 18 years old.

  • Werkwoorden die eindigen op een l, met één klinker ervoor krijgen een extra l:
       to travel: We travelled to Africa last summer.

Slide 5 - Slide

Ferdinand ..... (to shout) to my best friend.
A
shoutet
B
shouted
C
shouting
D
shout

Slide 6 - Quiz

My brother and I ..... (to laugh) a lot.
A
laughed
B
laugh
C
laughet
D
laught

Slide 7 - Quiz

Sarah often ..... (to walk) her dog.
A
walk
B
walkt
C
walked
D
walket

Slide 8 - Quiz

vraagzin met de past simple
Om een vragende zin in de past simple te maken, gebruik je vaak een hulpwerkwoord. Meestal is dat did gevolgd door het hele werkwoord zonder to.
Vragen = did + onderwerp + hele werkwoord

- My father played tennis last Saturday.
- Heeft mijn vader afgelopen zaterdag getennist?
- Did my father play tennis last Saturday?

Slide 9 - Slide

ontkenning met past simple
Om een ontkenning in de past simple te maken, gebruik je vaak een hulpwerkwoord. Meestal is dit didn't / did not. Je plaatst het hulpwerkwoord achter het onderwerp. 
ontkenning = onderwerp + didn't + hele werkwoord.

- My father played tennis last Saturday.
- Mijn vader heeft niet getennist afgelopen zaterdag.
- My father didn't play tennis last Saturday.

Slide 10 - Slide

welke vraagzin is juist?
A
Did they live on an island?
B
They dit live on an island?

Slide 11 - Quiz

Welke vraagzin is juist?
A
We finished the assignment in time?
B
Did we finish the assignment in time?

Slide 12 - Quiz

welke ontkenning is juist?
A
He didn't buy her a necklace.
B
He never buy her a necklace

Slide 13 - Quiz

Welke ontkenning is juist?
A
We did not see him at the cinema.
B
we see him not at the cinema?

Slide 14 - Quiz

Lesdoel bereikt?
Leg uit:

- hoe je een bevestigende zin met de past simple maakt.
- hoe je een ontkennende zin met de past simple maakt. 
- hoe je een vraagzin met de past simple. 

Slide 15 - Slide

opdracht
Maak nu het werkblad over de past simple.

Slide 16 - Slide

Vooruitblik
Volgende week gaan we bezig met schrijfvaardigheid.

Slide 17 - Slide