This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lesson up
Word order and Past simple
Slide 1 - Slide
Word order
Een tekst kan uit 5 onderdelen bestaan. Zet deze in de juiste volgorde
Wie
Doet
Wat
Waar
Wanneer
Slide 2 - Drag question
Remember word order?
Zet de woorden in de juiste v/olgorde
is
sitting
right now
the cat
on the roof
Slide 3 - Drag question
Put the words in the correct order.
does
he
always
go
to bed
at six?
Slide 4 - Drag question
Put the words in the correct order.
my
father
is
never
late
for work
Slide 5 - Drag question
Past Simple:
Present simple:
I play tennis
Past simple:
I played tennis last week
Slide 6 - Slide
Signaalwoorden: yesterday, last week, last year, three days ago, a long time ago, in 1989, etc.
Slide 7 - Slide
Het maakt niet uit of je het over I, you, we of they hebt: je schrijft altijd -ed achter de stam.
Slide 8 - Slide
Spellingsregels:
Werkwoorden die kort zijn, één klinker in zich hebben en waarbij maar één klemtoon mogelijk is, schrijf je met een extra laatste medeklinker voor -ed:
- to swap: They swapped their Ipods to listen to each others music.
Werkwoorden die eindigen op een l, met één klinker ervoor krijgen een extra l:
- to travel: We travelled to Africa last summer.
Slide 9 - Slide
Spellingsregels:
Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter:
- to bake: We baked a delicious cake yesterday.
Werkwoorden die eindigen op -c, krijgen -ked erachter:
- to panic: She panicked when she heard the bad news.
Werkwoorden die eindigen op -y, met een medeklinker ervoor, krijgen -ied:
- to marry: She married him when she was 18 years old.
Slide 10 - Slide
My brother and I ..... (argue) a lot.
Slide 11 - Open question
Ferdinand ..... (to shout) to my best friend.
Slide 12 - Open question
Sarah often ..... (to walk) her dog.
Slide 13 - Open question
She .......(to marry) him when she was 18 years old.
Slide 14 - Open question
They.......(to swap) their Ipods to listen to each others music.
Slide 15 - Open question
Vragend/ontkennend
Om een vragende zin in de past simple te maken, gebruik je vaak een hulpwerkwoord. Meestal is dat did / didn't gevolgd door het hele werkwoord zonder to.
Vragen = Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkennend = Onderwerp + didn't + hele werkwoord
Slide 16 - Slide
Voorbeeld:
- My father played tennis last Saturday.
- Did my father play tennis last Saturday?
-My father didn'tplay tennis last Saturday
Slide 17 - Slide
Maak de volgende zin vragend: (Susanna watched her brother lose.)
A
Did Susanna watched her brother lose ?
B
Did Susanna watch her brother lose ?
Slide 18 - Quiz
maak de volgende zin vragend: (I received a letter from the army)
A
Did I receive a letter from the army ?
B
Did I received a letter from the army ?
Slide 19 - Quiz
Maak de volgende zin vragend: (They travelled to Australia)
Slide 20 - Open question
Maak de volgende zin vragend: (They lived on an island.)
A
Did they live on an island ?
B
did they lived on an island ?
Slide 21 - Quiz
Maak de volgende zin vragend: (Sarah panicked when she saw him)