Signaalwoorden

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Signaalwoorden oefenen

Signaalwoorden
in het Duits, welke
ken je?

Vertaal: aber

Vertaal: zum Beispiel

Vertaal: jedoch

in plaats daarvan

pas echt

inderdaad

ook

auch

erst recht

tatsächlich/in der Tat

stattdessen

Vertaal: weil, da

1. want
2. wegens
3. omdat
4. dat

Vertaal: laut

1. volgens
2. overigens

Vertaal: Gegensatz

Vertaal: Nachteil oder Vorteil

Wat betekent het woord schliessen in de volgende zin:
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?

1. sluiten
2. beslissen
3. concluderen
4. besluiten

dem 3. Absatz nach betekent:
volgens de 3e alinea

goed

fout

Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent:
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?

goed

fout