Hoofdstuk 12

Hoofdstuk 12
1 / 38
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 12

Slide 1 - Slide

12.1 Koolhydraten

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

opletten!
Deze twee moleculen zijn exact hetzelfde!
In Binas67F1 zijn C- en H-atomen weggelaten: elk hoekpunt is een C (behalve de O, die is getekend) en elke hoek moet met 1H aangevuld worden zodat elke C vier bindingen heeft.
de molecuulformule glucose is: C6H12O6

Slide 5 - Slide

twee moleculen glucose koppelen aan elkaar door het afsplitsen van water. 
Hoe heet dit type reactie ook alweer?
condensatiereactie

Slide 6 - Slide

glucose + fructose
glucose + glucose

Slide 7 - Slide

er splitst steeds water af als glucosemoleculen aan elkaar koppelen. 

Slide 8 - Slide

Vorming zetmeel

Slide 9 - Slide

hydrolyse is de omgekeerde reactie van het vormen van disachariden: het molecuul water verbreekt de binding. Er ontstaan weer 2 OH-groepen en het molecuul breekt in 2 stukken

Slide 10 - Slide

Controleer goed hoe je de OH-groep vast tekent aan de ring. Het O-atoom moet altijd aan de ring zitten, het H-atoom moet altijd het buitenste atoom zijn (ook als je de OH-groep aan de linkerkant van de ring zet!)

Slide 11 - Slide

Koolhydraten in lichaam
  • in voedsel zijn het poly- en disachariden
  • deze worden door enzymen afgebroken tot monosachariden (hydrolyse)
  • deze monosachariden worden door darmwand opgenomen in bloed
  • een deel naar lichaamscellen om te worden verbrand
  • ander deel wordt omgezet in glycogeen -> opgeslagen in lever en spierweefsel (energiebuffer)
    een teveel aan suikers wordt omgezet in vet

Slide 12 - Slide


wat is de molecuulformule van dit monosacharide?
A
CH₇O₆
B
C₆H₇O₆
C
C₆H₁₂O₆
D
kun je niet zien

Slide 13 - Quiz

Met wat voor reactie wordt een disacharide gevormd uit 2 monosachariden?
A
Fotosynthese
B
Hydrolyse
C
Condensatie
D
Additie

Slide 14 - Quiz

een polysacharide heeft de formule: (C₆H₁₀O₅)₈₀
Uit hoeveel monosachariden bestaat dit polysacharide?
A
6
B
80
C
480
D
geen idee

Slide 15 - Quiz

12.2 Vetten - BINAS 67G

Slide 16 - Slide

Hoe wordt een vet of olie gemaakt?
A
glycerol + 3 vetzuren
B
glycerol + 3 H2O
C
glycerol + 1 vetzuur
D
glycerol + 3 alcoholen

Slide 17 - Quiz

Welke vetzuren zijn in dit vet veresterd?
A
2x oliezuur 1x palmitinezuur
B
2x stearinezuur 1x palmitinezuur
C
2x palmitinezuur 1x oliezuur
D
2x palmitinezuur 1x stearinezuur

Slide 18 - Quiz

hoeveel vetzuren
zijn onverzadigd
in deze tri-ester?
A
1
B
2
C
3
D
0

Slide 19 - Quiz

Hoeveel dubbele bindingen
zijn aanwezig in deze tri-ester?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quiz

Functie van vetten
  • Energiebron en reserve opslag voor energie.
  • Opbouw van de celmembraan (bestaat uit fosfolipiden: vetzuurstaarten + kop van fosfaten) --> transport van stoffen de cel in en uit
  • Isoleren en beschermen van organen.
  • Bouwsteen voor hormonen.

Slide 21 - Slide

Bouw van vetten
  • Glycerol + 3 vetzuren --> vet 
  • Vet wordt ook wel triglyceride genoemd.
  • In een vet zijn esterbindingen aanwezig.
  • Zie Binas tabel 67G

Slide 22 - Slide

Verzadigde en onverzadigde vetten
  • Verzadigd vetzuur = alleen enkele C-C bindingen aanwezig.
  • Onverzadigd (enkelvoudig of meervoudig) vetzuur (olie) = meerdere dubbele C=C bindingen aanwezig.

  • Verzadigde vetten zijn vast bij kamertemperatuur, onverzadigde vetten (olie) zijn vloeibaar bij kamertemperatuur.
  • Waarom??
  • door dubbele bindingen -> kleine molecuulmassa -> zwakkere Vanderwaalsbindingen en dus lager kook- en smeltpunt 

Slide 23 - Slide

Verzadigde en onverzadigde vetten

  • Verzadigde vetten zijn slecht voor de gezondheid -> celmembraan wordt minder flexibel.
  • Links verzadigd vet, rechts onverzadigd vet.

Slide 24 - Slide

Vetharden
Proces waarbij de dubbele C=C bindingen in een vetzuur worden verwijderd 
HOE?
  • additie met waterstof

Onverzadigd vet -> verzadigd vet.
Om houdbaarheid te verhogen.

Slide 25 - Slide

Vet afbreken = HYDROLYSE

Slide 26 - Slide

Vet in lichaam
  • vetten in voedsel naar vet- en levercellen
  • als energiebuffer of omgezet in vetzuren en glycerol (hydrolyse)
  • vetzuren en glycerol naar plek waar energie nodig is
  • verbranding

  • vetzuren die lichaam niet zelf kan maken = essentiële vetzuren (onverzadigde vetzuren!) 

Slide 27 - Slide

12.3 Eiwitten

Slide 28 - Slide

Eiwitten ontstaan uit aminozuren -> BINAS 67H
Dit zijn monomeren met hierin een zuurgroep en aminogroep



Hoe heet de reactie om deze aminozuren aan elkaar te koppelen?

Slide 29 - Slide

Vorming van een dipeptide
Als het goed is herken je de condensatiereactie!
Eiwitten zijn biopolymeren

2 aminozuren -> condensatie -> dipeptide -> condensatie -> polypeptide (=eiwit)

Slide 30 - Slide

Van aminozuur naar peptidebindiding naar eiwit. 

Slide 31 - Slide

primaire structuur =
volgorde van
aminozuren





Hierin worden H-bruggen en zwavelbruggen gevormd
en vouwt de polypeptideketen zich op -> netwerk van
meerdere polypeptideketens (=eiwit)
Ruimtelijke structuur bepaalt de eigenschappen

Slide 32 - Slide

Volgorde aminozuren is belangrijk
TAAL betekent iets anders dan LAAT




Zo bepaalt ook de volgorde van de aminozuren welk eiwit er gevormd wordt

Slide 33 - Slide

Het tripeptide Ala-Val-Ser is opgebouwd uit drie aminozuren: alanine, valine en serine. 
Geef de reactievergelijking in structuurformules van de vorming van Ala-Val-Ser. 

Slide 34 - Slide

Eiwitten in lichaam
  • eiwitten in voedsel
  •  afbraak tot aminozuren (hoe heet deze reactie?)




  • omzetting tot andere aminozuren (energie, bouwstof, vervoer, bloedstolling, immuunsysteem)
    of afbraak in lever. hier ontstaat dan ammoniak (+ koolstofdioxide -> ureum. Dit gaat via bloed naar de nieren)
Eiwitten in lichaam
  • eiwitten in voedsel
  •  afbraak tot aminozuren (hoe heet deze reactie?)

     
  • omzetting tot andere aminozuren (energie, bouwstof, vervoer, bloedstolling, immuunsysteem)
    of afbraak in lever. hier ontstaat dan ammoniak (+ koolstofdioxide -> ureum. Dit gaat via bloed naar de nieren)




Slide 35 - Slide

Enzymen (soort eiwit)
= biokatalysatoren 
  • Enzym gaat binding aan met substraat (=stof waar enzym op inwerkt)
  • enzym en substraat veranderen van vorm
  • reactie
  • reactieproducten worden los gelaten
  • enzym terug naar oorspronkelijke vorm

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Optimale werking van enzymen
Optimale werking
van enzymen

Slide 38 - Slide