This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
5.4 Wat houd je over?
Slide 1 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
Herhaling Hoofstuk 5 paragraaf 3
Uitleg hoofdstuk 5 paragraaf 4
Maken opdrachten 5.4
indien nog tijd opdrachten bespreken.
Slide 2 - Slide
Doelen van deze les 5.3
Na deze les kun je:
uitleggen wat btw is.
uitleggen waarom de btw een indirecte belasting is.
omschrijven wat de consumentenprijs is en deze berekenen.
van de consumentenprijs terugrekenen naar de verkoopprijs exclusief btw.
Slide 3 - Slide
Waarvoor staat de afkorting BTW?
A
Belasting toegevoegde waarde
B
Belasting toekomende waarde
C
Bruto toegevoegde waarde
D
Bruto toekomende waarde
Slide 4 - Quiz
De consumentenprijs voor een knipbeurt bij de kapper is € 18,50. Het BTW-percentage is 9%. Wat is de verkoopprijs exclusief BTW?
A
€ 16,84
B
€ 20,17
C
€ 15,29
D
€ 16,97
Slide 5 - Quiz
De verkoopprijs exclusief BTW voor een auto is € 19.834,71. Het BTW-percentage is 21%. Wat is de consumentenprijs?
A
€ 23.999,99
B
€ 16.392,32
C
€ 24.000,00
D
€ 21.619,83
Slide 6 - Quiz
Wat is de inkoopprijs?
Slide 7 - Open question
Doelen van deze les 5.4
Na deze les kun je:
uitleggen wat de inkoopwaarde is.
beschrijven wat brutowinst is en deze berekenen.
voorbeelden geven van bedrijfskosten.
beschrijven nettowinst is en deze berekenen.
Slide 8 - Slide
Leerdoel 1:
Je kunt uitleggen wat inkoopwaarde is.
Slide 9 - Slide
Inkoopwaarde
Inkoopwaarde = het totale bedrag dat de winkelier betaalt voor de inkoop van producten
Formule: inkoopwaarde = inkoopprijs x afzet
Slide 10 - Slide
Voorbeeld
Inkoopprijs van 1 rookworst van de HEMA = € 0,45
Inkoopwaarde van de HEMA op 9 februari =
Rookworst = 100 x € 0,45 = € 45,-
Pennen = 50 x € 0,10 = € 5,-
Totale inkoopwaarde = € 50,-
Slide 11 - Slide
HEMA koopt in: 100 schriften voor € 0,15 per stuk 20 handdoeken voor € 2,- per stuk 100 paar sokken voor € 1,75 per paar Bereken de inkoopwaarde
Slide 12 - Open question
Leerdoel 2
Je weet wat brutowinst is en je kan deze berekenen.
Slide 13 - Slide
Brutowinst
Brutowinst= het verschil tussen omzet en inkoopwaarde
Omzet = opbrengst = prijs x aantal verkochte artikelen.
Inkoopwaarde = waarde van alle ingekochte artikelen
Formule: brutowinst = omzet - inkoopwaarde
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Slide 14 - Slide
Brutowinst
Inkoopwaarde = € 175,-
Omzet = € 325,-
Wat is de brutowinst?
Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
325 - 175 = 150
Brutowinst = € 150,-
Slide 15 - Slide
Inkoopwaarde = € 7 500,- Omzet = € 11 300,- Wat is de brutowinst?
Slide 16 - Open question
Je verkoopt frikandelbroodjes voor € 1,00 per stuk. In één pauze verkoop je 60 frikandelbroodjes. Deze heb je ingekocht voor € 30,00 totaal. Wat is je brutowinst?
Slide 17 - Open question
Leerdoel 3:
Je kunt voorbeelden geven van bedrijfskosten.
Slide 18 - Slide
Brutowinst is dé winst?
Is brutowinst de het inkomen van de ondernemer?
NEE!!!!!
Naast de kosten van inkoop van spullen, heb je nog meer kosten.
Slide 19 - Slide
Je hebt een HEMA, noem andere kosten naast de inkoopkosten.
Slide 20 - Mind map
Wat als je alles betaald hebt?
Wanneer je als eigenaar.....
de inkoopkosten hebt betaald,
&
de ander kosten hebt betaald,
....
blijft er hopelijk iets over?
Slide 21 - Slide
Leerdoel 4:
Je weet wat Nettowinst is en kunt deze berekenen.
Slide 22 - Slide
Brutowinst vs. nettowinst
Nettowinst is er als allee kosten betaald zijn.
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst / verlies
Slide 23 - Slide
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettowinst / verlies
€ 5.000,-
€ 1.500,- -
€ 3.500,-
€ 2.500,- -
€ 1.000,-
Slide 24 - Slide
Omzet = € 50,- Inkoopwaarde = € 5,- Overige kosten zijn € 25,- Bereken de brutowinst en de nettowinst
Slide 25 - Open question
opdrachten maken
Slide 26 - Slide
maken opdrachten paragraaf 5.4 en inleveren door middel van foto
Slide 27 - Open question
Wat is de omzet?
Slide 28 - Open question
Bedrijfskosten
Bedrijfskosten = alle kosten om de winkel te laten functioneren
Slide 29 - Slide
Nettowinst
Nettowinst = winst die de winkelier overhoudt als alle kosten zijn betaald
Formule: nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten
Slide 30 - Slide
Je verkoopt frikandelbroodjes voor € 1,00 per stuk. In één pauze verkoop je 60 frikandelbroodjes. Deze heb je ingekocht voor € 30,00 totaal. De overige kosten zijn € 10,00. Wat is je nettowinst?
Slide 31 - Open question
Een winkelier heeft een afzet van 500 stuks. Deze koopt hij in voor € 3,50 per stuk en verkoopt hij voor € 5,50 per stuk. De bedrijfskosten zijn € 800. Bereken de nettowinst van de winkelier.