Voorwerpen in de zin (LV, MV, VZV, en HV)

Herhaling: de voorwerpen in een zin
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling: de voorwerpen in een zin

Slide 1 - Slide

Lijdend voorwerp

Slide 2 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
uit een zin

Slide 3 - Quiz


Wat is een lijdend voorwerp?
A
iets dat ontbrekende info over de handeling geeft
B
iets of iemand die de handeling uitvoert
C
het voorwerp dat meewerkt met het onderwerp; de ontvanger
D
een voorwerp dat een emotie aanduidt

Slide 4 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

A
Wie /wat + pv + O + rest van de zin?
B
Wie/wat + persoonsvorm + rest van de zin?
C
Wie/wat + onderwerp + rest van de zin?
D
Wie/wat + WWG?

Slide 5 - Quiz

Een lijdend voorwerp ...
A
... kan met een voorzetsel beginnen.
B
... begint nooit met een voorzetsel.

Slide 6 - Quiz

Herhaling: Het lijdend voorwerp (LV)
  • Het lijdend voorwerp (LV) is een zinsdeel dat ontbrekende informatie over de handeling geeft.
  • Je kan het niet weglaten zonder de betekenis van de zin te veranderen.
  • Een LV komt alleen voor bij een WWG, niet bij een NWG.










Slide 7 - Slide

Hoe vind je het LV?
  • Je kan het LV in de zin vinden door de vraag te stellen: Wie/Wat + WWG + O?
    De dierenverzorger brengt de leeuw een stuk vlees.
    --> Wat brengt de dierenverzorger?

  • Let op: een LV kan nooit beginnen met een voorzetsel zoals op, in, tegen, naast, onder, ...




Slide 8 - Slide

Meewerkend voorwerp

Slide 9 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp?

“Wat is het moedigste dat je ooit hebt gezegd?”, vroeg de jongen aan het paard.
A
het moedigste
B
dat je ooit hebt gezegd
C
aan het paard
D
vroeg de jongen aan het paard

Slide 10 - Quiz

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp in een zin?
A
Wie/wat + O + WWG?
B
Aan/voor wie + WWG + O + LV?
C
Aan/voor wie + WWG + LV?

Slide 11 - Quiz

Herhaling: Het meewerkend voorwerp (MV)

Slide 12 - Slide

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • In sommige zinnen vormt het MV een aanvulling bij het O, het WWG en het LV.
  • Het MV duidt aan voor wie/wat of aan wie/wat de handeling bedoeld is. Vaak is dit een ontvanger. 
  • Het MV komt vaak voor bij werkwoord die 'zeggen' of 'geven' uitdrukken.


Slide 13 - Slide

Hoe vind je het MV?
  • Aan wie/wat + wwg + o + lv?
  • Voor wie/wat + wwg + o + lv?

Voorbeelden:
De dierenverzorger geeft een vers stuk vlees aan de leeuw.
--> Voor wie brengt de dierenverzorger een vers stuk vlees?



Slide 14 - Slide

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • Het begint vaak met het voorzetsel aan of voor.
  • Het kan ook zonder voorzetsel voorkomen, maar je kan het dan wel in gedachten toevoegen.

De dierenverzorger brengt de leeuw een stuk vlees.
--> De dierenverzorger brengt een stuk vlees voor de leeuw.


Slide 15 - Slide

Controlevragen LV en MV

Slide 16 - Slide

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp als antwoord te krijgen?

Slide 17 - Open question

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 18 - Open question

Welke uitspraak is correct?
A
Bij een lijdend voorwerp kan je het voorzetsel (vz) 'van' weglaten.
B
Een lijdend voorwerp kan je in zijn geheel weglaten in de zin.
C
Bij een meewerkend voorwerp kan je het vz 'voor' of 'aan' weglaten.
D
Een meewerkend voorwerp is de zender.

Slide 19 - Quiz

Maak een zin die bestaat uit een onderwerp, persoonsvorm, lijdend en meewerkend voorwerp.

Slide 20 - Open question

In welke zin staat er een meewerkend voorwerp?
A
Damarus krijgt haar cadeau.
B
Nana maakt graag een praatje met Helena.
C
Amelia is van plan om naar de hogeschool te gaan.
D
Ouassim verklapt een geheim aan zijn beste vriend, Rayyan.

Slide 21 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Op de markt verkoopt Dillard koekjes voor het goede doel.
A
verkoopt
B
Dillard
C
koekjes
D
voor het goede doel

Slide 22 - Quiz

Maak een eigen zin met een onderwerp, werkwoord showen, en een lijdend voorwerp.

Slide 23 - Open question

Op een zonnige ochtend beklimt Redge de Kilimanjaro in Tanzania. Geef het lijdend voorwerp.
A
Op een zonnige ochtend
B
Redge
C
de Kilimanjaro
D
in Tanzania

Slide 24 - Quiz

Welke uitspraak is waar?
Daniël wisselt zijn defecte laptop om voor een nieuwe.
A
In de zin zit een onderwerp en een lijdend voorwerp.
B
In de zin zit een onderwerp, lijdend en meewerkend voorwerp.
C
In de zin zit een onderwerp en bijwoordelijke bepaing.
D
De zin bevat een naamwoordelijk gezegde.

Slide 25 - Quiz

Welke uitspraak is waar? De achtienjarige studente krijgt van haar kotbazin de sleutels van haar kot.
A
De zin heeft een lijdend en meewerkend voorwerp.
B
De zin bevat een naamwoordelijk gezegde.
C
De zin heeft een onderwerp en meewerkend voorwerp.
D
De zin heeft een onderwerp en lijdend voorwerp.

Slide 26 - Quiz

Rokia's papa trok vroeger zijn dochter een kleurrijk, schattig jasje aan. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Rokia's papa
B
vroeger
C
zijn dochter
D
een kleurrijk, schattig jasje

Slide 27 - Quiz

Voorzetselvoorwerp

Slide 28 - Slide

Wat is het voorzetselvoorwerp in de volgende zin?

Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.
A
haar
B
voor
C
voor de gevolgen
D
Er zit geen voorzetselvoorwerp in.

Slide 29 - Quiz

Welke kenmerken heeft een voorzetselvoorwerp (VZV) ?
A
Het begint met een vast vz en wordt letterlijk gebruikt.
B
Het is een zinsdeel dat begint met een vz.
C
Het begint met een vast vz en wordt figuurlijk gebruikt.

Slide 30 - Quiz

Voorzetselvoorwerp (VZV)
Het vzv is een noodzakelijk zinsdeel voor de betekenis van de zin. Het begint met een vast (figuurlijk) voorzetsel bij een werkwoord of naamwoord. 

Ik reken op je komst.
'rekenen op' is een vaste combinatie
op je komst = voorzetselvoorwerp

Slide 31 - Slide

Handelend voorwerp

Slide 32 - Slide

Wat is het handelend voorwerp?

De 14de februari wordt vooral door winkeliers gewaardeerd.
A
De 14de februari
B
vooral
C
door winkeliers
D
wordt gewaardeerd

Slide 33 - Quiz

Wat is het handelend voorwerp?

Alle evaluaties zijn goed nagekeken door de leerkracht.
A
Alle evaluaties
B
zijn nagekeken
C
door de leerkracht

Slide 34 - Quiz

Kenmerken van het HV

- Het begint altijd met het voorzetsel 'door'.
- Het komt alleen maar voor in een passieve zin.
- Het maakt duidelijk wie/wat de handeling uitvoert.
- Het HV van de passieve zin is het onderwerp van de actieve zin.
Voorbeeld:
De foto's worden gemaakt door de man. (= passieve zin)
 --> De man maakt de foto's. (= actieve zin)

Slide 35 - Slide

Hoe vind je het HV?

Stel in een passieve zin de vraag:
Door wie/wat + o + wwg?

Voorbeeld:
Door wie/ wat werd de klas afgesloten?
door de leraar (= hv)

Slide 36 - Slide

Duid het voorzetselvoorwerp aan.

Mannar en Najat houden ervan om bij te praten na school.
A
Mannar en Najat
B
om bij te praten
C
houden ervan
D
om bij te praten na school

Slide 37 - Quiz

Duid het onderwerp aan.

Na school probeer ik mijn schoolwerk in te plannen.
A
na school
B
ik
C
mijn schoolwerk in te plannen
D
mijn schoolwerk

Slide 38 - Quiz

Vul de zin aan met een inhoudelijk correct meewerkend voorwerp.
Leander verstuurt een liefdesbrief ...
A
om middernacht.
B
voor zijn beste vriend.
C
aan zijn crush.
D
in de bibliotheek.

Slide 39 - Quiz

Duid het lijdend voorwerp aan.

Alisa bekijkt graag Breaking Bad op Netflix.
A
Alisa
B
graag
C
Breaking Bad
D
op Netflix

Slide 40 - Quiz