Les klas 1 - bron B & C ch5

Bonjour!!
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bonjour!!

Slide 1 - Slide

Programme
Grammaire:Het bijvoeglijk naamwoord
Lire: Bron B

Slide 2 - Slide

Lesdoelen/buts
Aan het eind van de les:
- Kan ik het bijvoeglijk naamwoord correct toepassen.

- Oefen ik mijn leesvaardigheid.


Slide 3 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.


Slide 7 - Slide

Nederlands
In het Nederlands is het bijvoeglijk naamwoord hetzelfde voor enkelvoud/meervoud, mannelijk/vrouwelijk. Bijvoorbeeld:

Mijn broer (man. ev.) is groot.
Mijn zus (vr. ev.) is groot.
Mijn broers (man. mv.) zijn groot.
Mijn zussen (vr. mv.) zijn groot.

Slide 8 - Slide

Frans
Maar, let op! In het Frans past het bijv. nw. zich aan aan het zelfstandig naamwoord. Kijk maar:

Mon frère est grand.                      = man. ev
Ma soeur est grande.                    = vr. ev
Mes frères sont grands.               = man. mv
Mes soeurs sont grandes.           = vr. mv

Slide 9 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Un film intéressant.
Une série intéressante.
Deux films intéressants.
Deux séries intéressantes.

  • Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord dat hoort bij een vrouwelijk woord krijgt dus een extra ...
A
e
B
s

Slide 12 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Léa est une fille ______________ (blond).
A
blonde
B
blond

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
La maison est très ______________ (grand).
A
grande
B
grand

Slide 14 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
J'ai deux cousins ______________. (français, tip: un cousin)
A
française
B
français.

Slide 15 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
J'adore les jupes ______________ (bleu, tip: la jupe)!
A
bleus
B
bleues

Slide 16 - Quiz

Maak de zin goed af:
Léa et Anna sont ___ (petit).

Slide 17 - Open question

Maak de zin goed af:
C'est un film ___ (difficile).

Slide 18 - Open question

Maak de zin goed af:
J'adore ta robe ___ (vert, tip: la robe).

Slide 19 - Open question

Maak de zin goed af:
Ce sont deux garçons ___ (français, tip: un garçon)

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Uitzondering 1:

Eindigt een bijvoeglijk nw. al op een –e? Dan hoef je in de vrouwelijke vorm er niet nog een extra –e bij te zetten.

Ties est timide.
Sophie est timide. (en niet: Sophie est timidee).
Ties est calme.
Sophie est calme. (en niet: Sophie est calmee).

Slide 22 - Slide

Uitleg:
De basisvorm is: triste (verdrietig).
Bij Ties (mannelijk enkelvoud) komt er niets bij, dus het wordt:
Ties est triste.

Bij Sophie (vrouwelijk enkelvoud) komt er normaal gesproken een -e bij. Maar omdat triste al op een -e eindigt hoeft dat niet.
Dus ook hier: Sophie est triste.

Slide 23 - Slide

Uitzondering 2:
Eindigt een bijvoeglijk nw. al op een –s? Dan hoef je er bij man. mv. er niet nog een extra –s bij te zetten.

le garçon français
la fille française
les garçons français (en dus niet: françaiss)
les filles françaises

Slide 24 - Slide

Uitleg
Cheveux = mannelijk meervoud.
Dus eigenlijk krijg je +s = griss.

Maar: door de uitzondering blijft het gris.

Slide 25 - Slide

Uitzondering 3
Sommige bijv. nw. zijn helemaal onregelmatig, en moet je dus uit je hoofd leren. Deze drie moet je dit hoofdstuk kennen:

Slide 26 - Slide

Het bijvoeglijk  naamwoord
DES QUESTIONS?

Slide 27 - Slide

Les devoirs
Faire: Bron B & Bron C

Je maakt van Bron B de opdrachten & je toont aan dat je met woorden leren bent bezig geweest. Dit lever je in op It's Learning: 5.B

Je maakt voor bron C ook de oefeningen en je maakt Slim Stampen en haalt een score van min. 75%. Dit lever je in op It's Learning: 5.C

Slide 28 - Slide

Les devoirs
Vertel over je bezoek aan Parijs!
Wie heb je ontmoet? Omschrijf die personen (bijv.nw) en beschrijf bijvoorbeeld jezelf. Wat draag je? Een groen broek?

Kijk naar bron B als voorbeeld. en gebruik de opdrachten van bron C (sommige zinnen kun je zo overnemen). Als je correct het bijv.nw toepast, dan hoef je Bron C verder niet te doen.

Slide 29 - Slide

Tekst
st
Au revoir!

Slide 30 - Slide