This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Verzekeren
Log alvast in op Lessonup - 21/05/2021
Slide 2 - Slide
Wat heb je deze vakantie gedaan?
Slide 3 - Mind map
Programma
Nieuws
Nakijken huiswerk
5 minuten pauze
Paragraaf 4
Slide 4 - Slide
"Dr.Oetker zag zijn wereldwijde omzet met 11% stijgen in 2020."
Hoe komt dit?
A
Door corona gingen mensen thuis dingen bakken
B
Er werden veel diepvriespizza's verkocht
C
Ze hebben veel reclame gemaakt
Slide 5 - Quiz
Hoe heeft picnic zichzelf in het Frans genoemd?
A
Toctoc
B
Picnic
C
Picinion
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
Opdracht 30
a. Je hebt onverwacht dringend geld nodig.
b. Je wilt nu al iets duurs hebben en gebruiken.
c. Je wilt nu op vakantie en niet pas later als je genoeg gespaard hebt.
Slide 8 - Slide
Opdracht 32
Dat kan alleen als je verder bijna niets uitgeeft. Je inkomen in twee maanden is 2 × € 24 = € 48. Je houdt voor die twee maanden dan nog maar € 48 – € 40 = € 8 over voor je gewone uitgaven.
Slide 9 - Slide
Opdracht 34
a) Een maandtermijn is een vast bedrag per maand waarmee je een lening terugbetaalt.
b) Het termijnbedrag bestaat uit rente en aflossing. Van die € 85 is een deel voor de aflossing en een deel voor de rente.
c) Door de aflossing wordt het geleende bedrag lager.
d) De rente is alleen een vergoeding die je betaalt omdat je het geld van de bank een tijdje mag gebruiken.
Slide 10 - Slide
Opdracht 35
a) Onjuist (Je betaalt dan rente.)
b) Juist
c) Onjuist (Je schuld daalt door aflossing te betalen.)
Slide 11 - Slide
Opdracht 36
a) minder dan vijf jaar
b) Anders ben je je lening nog aan het afbetalen terwijl je de auto niet meer gebruikt. (Misschien heb je dan al weer geld nodig voor een andere auto.)
Slide 12 - Slide
Opdracht 37
a) € 858
b) € 858 × 6 = € 5.148
c) € 5.148 – € 5.000 = € 148
Slide 13 - Slide
Opdracht 38
a) Dan hoef je elke maand een lagere maandtermijn te betalen.