H4 §1 t/m §3 Ontwikkeling: arm & rijk KWIZZ

KWIZZZ

hoofdstuk 4 Ontwikkeling: Arm en rijk
1 / 27
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

KWIZZZ

hoofdstuk 4 Ontwikkeling: Arm en rijk

Slide 1 - Slide

In welk continent (= werelddeel) vind je de meeste achterblijvers?
A
Azië
B
Zuid-Amerika
C
Europa
D
Afrika

Slide 2 - Quiz

Lees de twee stellingen:

Stelling I: In de formele sector wordt er van het werk niets officieel opgeschreven, de inkomsten wisselen en bij ziekte krijgt men geen geld.

Stelling II: Een land met een grote informele sector is een arm land.
A
Beide stellingen zijn juist
B
Alleen stelling I is juist
C
beide stellingen zijn onjuist
D
Alleen stelling II is juist

Slide 3 - Quiz

Sleep de vier omschrijvingen van beroepen naar de juiste sector:
Formele sector
Informele sector
Elke zaterdag werk ik de supermarkt als vakkenvuler 
Voor de brug staan altijd wel auto's waarvan ik de ramen kan wassen 
Ik ben aardrijkskundedocent in Australie
Op het grootste plein van de stad poets ik de schoenen schoon van voorbijgangers

Slide 4 - Drag question

Welke zin is juist?
1. Hoe rijker een land, hoe minder mensen in de landbouw werken.
2. Hoe rijker een land, hoe meer mensen in de industrie werken.
3. Hoe armer een land, hoe meer mensen in de dienstensector werken.
4. Hoe armer een land, hoe meer mensen in de industrie werken.
A
Zin 1
B
Zin 2
C
Zin 3
D
Zin 4

Slide 5 - Quiz

Bekijk de afbeelding en legenda goed.

Nigeria is het omcirkelde land.

Welke zin is juist?
A
Nigeria is een van de rijkere landen van Afrika.
B
Nigeria is een centrum land
C
Nigeria is een semi periferie land
D
Nigeria is een periferie land.

Slide 6 - Quiz

Welke zin bevat een fout?
A
Achterblijvers – Arme landen waar veel mensen in de landbouw werken.
B
Koplopers – Rijke landen waar de meeste mensen in de industrie werken
C
Volgers – Minder rijke landen die wel op weg zijn in hun ontwikkeling
D
Welvaartsziekte – Ziekte die ontstaat omdat iemand welvarend is en daardoor bijvoorbeeld te dik is geworden.

Slide 7 - Quiz

De VN is al jaren bezig wereldwijde problemen aan te pakken. Op nummer 1 staat extreme armoede, wanneer leef je in extreme armoede?

Slide 8 - Open question

Bekijk de afbeelding.

Welk begrip wordt hier weergeven?
A
regionale ongelijkheid
B
Informele sector
C
armoedegrens
D
Sociale ongelijkheid

Slide 9 - Quiz

Bekijk de afbeelding, met welk begrip heeft dit te maken?
A
Sociale ongelijkheid
B
Welvaart
C
Welvaartsziekten
D
koopkracht

Slide 10 - Quiz

Waar zullen steden in de toekomst het snelst groeien?
A
In de rijke landen
B
In de arme landen
C
In beide landen even snel
D
steden groeien niet meer

Slide 11 - Quiz

Op de afbeelding is te zien is de verdeling van de beroepsbevolking.


Wat voor soort land is dit?
A
Diensten land
B
Semiperiferie land
C
Periferie land
D
Centrum land

Slide 12 - Quiz

Zijn de volgende stellingen juist of onjuist?

1. Welzijn en welvaart hebben niks met elkaar te maken.
2. Welzijn kun je meten door te kijken naar de koopkracht
A
beide zijn juist
B
beide zijn onjuist
C
1 is juist, 2 is onjuist
D
1 is onjuist, 2 is juist

Slide 13 - Quiz

Zijn de volgende stellingen juist of onjuist?

1. Alleen mensen die werken horen bij de beroepsbevolking.
2. Als je werkt in de informele sector, dan werk je in de landbouw (primaire sector)
A
Beide zijn juist
B
Beide zijn onjuist
C
1 is juist, 2 is onjuist
D
1 is onjuist, 2 is juist

Slide 14 - Quiz

Welke omschrijving van lagelonenlanden is juist?
A
Achterblijvers, waar de lonen veel lager zijn dan in de periferie
B
Koplopers, waar de lonen veel lager zijn dan in de centrumlanden.
C
Koplopers, waar de lonen veel hoger zijn dan in de centrumlanden
D
Achterblijvers, waar de lonen veel lager zijn dan in de centrumlanden.

Slide 15 - Quiz

De vrouw op de afbeelding werkt in de ....
A
formele sector
B
informele sector

Slide 16 - Quiz

Bekijk hiernaast de afbeelding. Je ziet de handelsbalans van Nederland in 2014.

Toen had Nederland een...
A
positieve handelsbalans
B
negatieve handelsbalans.

Slide 17 - Quiz

Welke twee begrippen horen bij de volgende omschrijving?

"Het deel van de economie waarin mensen geen vaste baan hebben en hun geld verdienen door los-vaste baantjes."

A
scharreleconomie en informele sector
B
formele sector en diensten
C
informele sector en diensten
D
scharreleconomie en diensten.

Slide 18 - Quiz

Welke zin is juist?
A
In rijke landen verdienen mensen meer dan in arme landen, het leven is er goedkoper.
B
In arme landen komen vaak welvaartsziekten voor.
C
In rijke landen komt regionale ongelijkheid voor.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist

Slide 19 - Quiz

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:

"Verschillen tussen rijke en arme gebieden binnen een land. Bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid, scholing, koopkracht."

Slide 20 - Open question

Noteer het woord dat op de plaats van de letter X hoort te staan.

"Als je kijkt naar de gezondheid, de koopkracht en het onderwijs van mensen in een land gaat het niet over de verdeling van de beroepsbevolking. Je kijkt dan naar de <X> van mensen in een land."

Slide 21 - Open question

Lima is de hoofdstad van Peru.

In 1960 woonden er ongeveer 1 miljoen mensen in Lima, Peru. In 2015 waren dat er al bijna 9 miljoen.

Wat is een belangrijke verklaring voor deze groei?

A
Langs de rand van de stad zijn veel kleine boerderijen. De bewoners zijn in de stad gaan wonen.
B
Veel mensen zijn van het armere platteland naar het rijkere Lima getrokken.
C
Er zijn veel buitenlanders in Lima komen wonen. Lima is een echte toeristenstad.
D
Er is veel werk in de formele sector. Veel mensen hebben een baan in de industrie en in winkels.

Slide 22 - Quiz

Egypte staat 111e op de welzijnslijst van alle landen van de wereld. Het staat 144e op de wereldranglijst als je kijkt naar de koopkracht.

Welke zin past het beste bij Egypte?
A
Egypte is een achterblijver als je kijkt naar het welzijn, maar de inwoners hebben veel koopkracht.
B
Egypte is een achterblijver als je kijkt naar het welzijn, ook de koopkracht is erg laag.
C
Egypte is een volger als je kijkt naar het welzijn, maar de koopkracht is erg laag.
D
Egypte is een volger als je kijkt naar het welzijn, maar de koopkracht is hoog.

Slide 23 - Quiz

Welk begrip past het beste bij de afbeelding?
A
regionale ongelijkheid
B
welvaart
C
welvaartsziekte
D
sociale ongelijkheid

Slide 24 - Quiz

Vietnam staat 115e op de welzijnslijst van alle landen van de wereld. Het staat 169e op de wereldranglijst als je kijkt naar de koopkracht.

Welke zin past het beste bij Vietnam?
A
Vietnam is een achterblijver als je kijkt naar het welzijn, maar de inwoners hebben veel koopkracht.
B
Vietnam is een volger als je kijkt naar het welzijn, maar de koopkracht is erg laag.
C
Vietnam is een achterblijver als je kijkt naar het welzijn, ook de koopkracht is erg laag.
D
Vietnam is een volger als je kijkt naar het welzijn, maar de koopkracht is hoog.

Slide 25 - Quiz

"De hoeveelheid goederen of diensten die je in een land voor een dollar of een euro kunt kopen."

Welk begrip hoort hierbij?

Slide 26 - Open question

Veel mensen verdienen hun geld in de scharreleconomie.

Welke landen worden hier bedoeld?
A
westerse landen
B
rijke landen met welvaartsziekten
C
landen waar veel mensen onder de armoedegrens leven
D
landen waar het welzijn hoog is

Slide 27 - Quiz