NN7 HV2 - Naamwoordelijk gezegde (2)

Welkom 2E! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond en leg het volgende vast op tafel:
  • schrift


1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 2E! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond en leg het volgende vast op tafel:
  • schrift


Slide 1 - Slide

Welkom 2F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • agenda

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
  • Herhalen naamwoordelijk gezegde 
  • Aantekening overnemen 
  • Opdrachten maken
Leerdoelen:
  • Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.

Slide 4 - Slide

Zinsdelen
  • persoonsvorm (pv)
     tijdproef, getalproef (vraagzin)

  • onderwerp (ow)
      Wie/(wat) + pv?

  • werkwoordelijk gezegde (wg)
     zegt wat het onderwerp (iets of              iemand) doet



  • lijdend voorwerp (lv)
     Wat/Wie + wg + ow ?

  • meewerkend voorwerp (mv)
     Aan/Voor wie + wg + ow + lv?

  • bijwoordelijke bepaling (bwb)
     Overige ww in de zin. Geeft antwoord op       
     vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz. 

Slide 5 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Mind map

Naamwoordelijk gezegde
  • Werkwoordelijk gezegde: zegt wat iemand of iets (ow) doet.
                     VB: Hij fietst naar school.

  • Naamwoordelijk gezegde: zegt wat iemand of iets is of wordt
                    VB: Pieter is arts.

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
VB: Pieter is [arts].

Naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
  • werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin. Een ervan is een koppelwerkwoord (kww) > zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
  • naamwoordelijk deel: een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. Dit deel zet je tussen vierkante haken.

Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
  1. Check of er in de zin een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen) staat.
  2. Check of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
  3. Is/Wordt het onderwerp iets? > Stel de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden?
  4. Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw. deel] + overige werkwoorden. 

Slide 9 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Voorbeeldzin: Nova wil later een beroemde pianiste worden. 

  1. worden = kww
  2. Nova is/wordt iets > beroemde pianiste.
  3. Vraag: Wat wil Nova worden? - antwoord: een beroemde pianiste
  4. ng = wil [een beroemde pianiste] worden. 

Slide 10 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 11 - Drag question

KORTOM:
In een zin zit dus:
  • een werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin)
óf
  • een naamwoordelijk gezegde:
                 kww + antwoord op de vraag: Wat+PV+OW+overige ww + overige ww
                 Het naamwoordelijk deel noteer je [tussen vierkante haken]

Slide 12 - Slide

Opdracht
We maken samen opdr. 1 en 2 van het stencil. 



timer
25:00

Slide 13 - Slide

Opdracht
Ga naar Cursus 5, paragraaf 3
  • Kies twee opdrachten bij leerroute A 
of 
  • Kies twee opdrachten bij leerroute C
of
  • Kies één opdracht bij A en één bij C.

Klaar? Puzzel maken of ander vak


timer
25:00

Slide 14 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 1 t/m 5 af (in het boek, blz. 210/211)
Cursus 5 - Grammatica - P3 ZD Naamwoordelijk gezegde

De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar?
  • Oefen via CambiumNed met naamwoordelijk gezegde.
  • Oefen extra via NN Online

timer
25:00

Slide 15 - Slide

Checkvragen
  1. Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde.
  2. Hoe schrijf je het naamwoordelijk deel op?
  3. Ontleed de volgende zin: Saar schijnt ziek te zijn. 

Slide 16 - Slide

Checkvragen
  1. Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde. Werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is. Naamwoordelijk gezegde zegt wat iets of iemand doet
  2.  Hoe schrijf je het naamwoordelijk deel op? Tussen vierkante haken.
  3. Ontleed de volgende zin: Saar schijnt ziek te zijn. 
            pv: schijnt 
            ow: Saar
            ng: schijnt [ziek] te zijn

Slide 17 - Slide

Huiswerk
Maandag 16 september:
C5, P3: opdr. 4 en 5


Slide 18 - Slide