Samenvatting Ch3 vwo3

Chapitre 3
Lijdend voorwerp
passé composé
aller/venir
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Chapitre 3
Lijdend voorwerp
passé composé
aller/venir

Slide 1 - Slide

In welke zin staat een lijdend voorwerp? (2 antw goed)
A
Elle a chanté avec elle à l'ecole.
B
Leo prend toujours un cappuccino.
C
Nous avons fait les devoirs de français.
D
Les deux filles sont grandes.

Slide 2 - Quiz

Lijdend voorwerp vervangen
Het lijdend voorwerp vervang je door le, la, l', les 
Voorbeeld: elle mange un pizza
Un pizza = mannelijk, dus vervang je het door 'le'

Slide 3 - Slide

Les films de Tom 
le musée du Louvre
un beau cadeau
la maison immense
l'orange (v)
le/l'
le/l'
la/l'
la/l'
les

Slide 4 - Drag question

Hoe schrijf je de zin opnieuw op?
1. bepaal het juiste vervangwoord
2. zet dat voor de persoonsvorm...
3. ...behalve als er een infinitif in de zin staat.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld:  Ella a mangé une tartiflette.

Lijd voorwerp: une tartiflette
vervangwoord: la/l'

Nieuwe zin: Ella l'a mangé. 

Slide 6 - Slide

Hoe doe jij dat met:
Paul achète les pommes.

Slide 7 - Open question

Hier soir, nous avons regardé les séries préférées de mon amie.
A
Hier soir, nous l'avons regardé
B
Hier soir, nous les avons regardé.
C
Hier soir, nous avons les regardé.

Slide 8 - Quiz

Nog 1 zin... hoe vervang je het lvw bij: Ils vont faire les devoirs chez elle.

Slide 9 - Open question

Dusss:
Het juiste antwoord was: 
Ils vont les faire (chez elle). 

Slide 10 - Slide

Wat heb je nodig om de passé composé te maken?

Slide 11 - Open question

Hulpww en volt deelwoord
Avoir en être 
Ken jij ze al/nog?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

été 
fait
i
u
é
allé
être
faire
parler
aller
vendre
choisir

Slide 14 - Drag question

Wanneer kun je extra letters toevoegen aan het voltooid deelwoord?

Slide 15 - Open question

Is dit juist:
Nina a allée au supermarché.
A
Oui
B
Non
C
Je ne sais pas.

Slide 16 - Quiz

Hoe vertaal je:
Zijn jullie met de trein gekomen?
A
Nous sommes venus en train.
B
Vous avez venus en avion?
C
Vous êtes venus en train?
D
On est venu en métro.

Slide 17 - Quiz

Welke onderdelen van de toets moet je nog leren?

Slide 18 - Poll

Is het prettig om regelmatig met LessonUp te checken of je alle lesstof snapt?

Slide 19 - Poll